ECLI:NL:GHAMS:2019:3456

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
200.236.021/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsverwerking van kredietverstrekker in hoger beroep tegen vonnis kantonrechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Hoist Portfolio Holding Ltd. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Hoist is in hoger beroep gekomen van een vonnis van 15 november 2017, waarin de kantonrechter de vordering van Hoist tot betaling van een lening door [geïntimeerde] heeft afgewezen. Hoist vordert in deze procedure betaling van € 5.707,48 uit hoofde van een leningovereenkomst die in 1996 is afgesloten met Finata Bank N.V. De lening is verstrekt aan [X] en [geïntimeerde], die zich hoofdelijk hebben verbonden. Na verschillende aanmaningen en een overdracht van de vordering aan Hoist, heeft [geïntimeerde] een beroep gedaan op rechtsverwerking en verjaring. De kantonrechter heeft het beroep op rechtsverwerking verworpen, maar het beroep op verjaring gehonoreerd, wat leidde tot afwijzing van de vordering.

In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat het beroep van [geïntimeerde] op rechtsverwerking slaagt. Het hof oordeelt dat de mededeling van het incassokantoor GGN in 2011, waarin werd aangegeven dat het dossier zou worden gesloten, voldoende aanleiding gaf voor [geïntimeerde] om te vertrouwen dat de vordering niet meer zou worden gehandhaafd. Het hof concludeert dat Hoist zich heeft gedragen op een wijze die in strijd is met de redelijkheid en billijkheid door de vordering alsnog geldend te maken. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Hoist in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.236.021/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 6021599 \ CV EXPL 17-4137
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 september 2019
HOIST PORTFOLIO HOLDING Ltd.,
gevestigd te Jersey,
appellante,
advocaat: mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Maasdam te Berkhout.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Hoist en [geïntimeerde] genoemd.
Hoist is bij dagvaarding van 12 februari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 15 november 2017, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Hoist als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Hoist heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 5.707,48, met rente en tot terugbetaling van hetgeen Hoist heeft voldaan uit hoofde van het bestreden vonnis, een en ander met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot verwerping van de grieven en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Hoist in de kosten van het geding in hoger beroep.
Hoist heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan in hoger beroep de volgende feiten vast:
2.1.
Bij overeenkomst van 26 augustus 1996 heeft Finata Bank N.V. (hierna:
Finata) aan [X] en [geïntimeerde] een lening van NLG 25.000 (€ 11.344,51) verstrekt. Vermeerderd met kredietvergoeding van NLG 5.709,92 (€ 2.591,05) bedraagt de kredietsom NLG 30.709,92 (€ 13.935,55), terug te betalen in 48 maandelijkse termijnen. [X] en [geïntimeerde] (destijds echtelieden) hebben zich hoofdelijk jegens Finata verbonden.
2.2.
Bij brief van 18 november 1997 is [geïntimeerde] door Antera Incasso gesommeerd om het restant van de vordering binnen zeven dagen te voldoen. Incasso- en deurwaarderskantoren hebben [geïntimeerde] ook nadien meermalen gesommeerd het onder de leningovereenkomst verschuldigde bedrag integraal terug te betalen, respectievelijk om een overeengekomen betalingsregeling na te komen (onder meer bij brieven van 26 april 2002, 19 december 2006 en 1 juni 2011).
2.3.
Bij brief van 29 augustus 2011 heeft incasso- en deurwaarderskantoor GGN aan [geïntimeerde] geschreven:
‘Inzake : Finata Bank N.V./ [X] + [geïntimeerde]
(…)
In bovengenoemde zaak bevestigen wij u middels dit schrijven dat wij tot sluiting van het dossier zullen overgaan.
U kunt de betalingen met ingang van heden aan ons kantoor stoppen.’
2.4.
Bij geregistreerde onderhandse akte van 9 oktober 2013 tussen (onder meer) Finata en Hoist heeft Finata haar vordering op [geïntimeerde] aan Hoist overgedragen. De vordering maakte deel uit van een portefeuille aan overgedragen vorderingen, in de overeenkomst gedefinieerd als ‘
Written Off Portfolio’.
2.5.
Bij brief van 12 november 2015 heeft incasso- en deurwaarderskantoor De Kluijver, optredend namens Hoist als rechtsopvolger van Finata, [geïntimeerde] gesommeerd tot betaling van € 20.374,38. Bij exploot van 22 april 2016 heeft Hoist meegedeeld dat Finata de vordering op [geïntimeerde] aan haar heeft overgedragen en heeft zij [geïntimeerde] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 14.226,15. [geïntimeerde] heeft hieraan geen gevolg gegeven.

3.Beoordeling

3.1.
Hoist vordert in deze procedure dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van (in hoofdsom) € 5.707,48 uit hoofde van de leningovereenkomst. [geïntimeerde] heeft de vordering bestreden. Onder verwijzing naar de brief van 29 augustus 2011 heeft zij een beroep op rechtsverwerking gedaan. Verder beroept [geïntimeerde] zich onder meer op verjaring. Volgens [geïntimeerde] heeft zij de brief van 18 november 1997 nooit ontvangen.
3.2.
De kantonrechter heeft het beroep van [geïntimeerde] op rechtsverwerking verworpen op de grond dat uit de brief van 29 augustus 2011 niet blijkt dat Finata haar vordering op [geïntimeerde] niet langer handhaaft. De kantonrechter heeft vervolgens het beroep op verjaring gehonoreerd en de vordering afgewezen.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Hoist met haar grief op.
3.4.
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat het beroep van [geïntimeerde] op rechtsverwerking slaagt. Door incasso- en deurwaarderskantoor GGN is [geïntimeerde] bij brief van 29 augustus 2011 meegedeeld (i) dat het dossier zou worden gesloten en (ii) dat [geïntimeerde] haar betalingen aan het kantoor met onmiddellijke ingang kon stoppen. Deze mededelingen zijn weliswaar niet door Finata zelf gedaan, maar zij zijn wel afkomstig van het door Finata voor de incassering van haar vordering op [geïntimeerde] ingeschakelde incasso- en deurwaarderskantoor. In de brief van 29 augustus 2011 wordt niet aangekondigd dat het dossier aan Finata of een derde zal worden overgedragen of dat betalingen voortaan aan een ander moeten geschieden. Evenmin wordt anderszins een voorbehoud gemaakt. Vervolgens heeft [geïntimeerde] tot 12 november 2015 (derhalve meer dan vier jaar na de brief van 29 augustus 2011 en meer dan twee jaar na de cessie van 9 oktober 2013) niet van Finata of Hoist, noch van een door hen ingeschakeld incassobureau of een deurwaarder vernomen. Zo [geïntimeerde] niet reeds op grond van de brief van 29 augustus 2011 gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat Finata haar rechten uit de leningovereenkomst niet meer zou uitoefenen, is dat vertrouwen nadien gerechtvaardigd door het tijdsverloop dat op deze brief is gevolgd. Het hof is derhalve van oordeel dat (de rechtsvoorgangster van) Hoist zich jegens [geïntimeerde] heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het thans nog geldend maken van de vordering op [geïntimeerde] .
3.5.
Nu de rechten van Hoist zijn verwerkt, heeft zij verder geen belang bij haar grief die ziet op de vraag of de vordering inmiddels is verjaard.
3.6.
De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze zaak kunnen leiden en worden daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Hoist zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
4.2.
veroordeelt Hoist in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 318 aan verschotten en € 759 voor salaris;
4.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. de Jongh, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.