ECLI:NL:GHAMS:2019:3431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
23-003274-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met honkbalknuppel; beoordeling noodweer en strafmaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Ethiopië in 1989, was beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 24 maart 2017 in Alkmaar, waarbij de verdachte met een honkbalknuppel op het hoofd van het slachtoffer sloeg. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen, ondanks zijn verweer dat hij handelde uit noodweer. Het hof verwierp dit verweer, omdat de noodweersituatie was geëindigd toen de verdachte de knuppel van het slachtoffer afpakte. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling en vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter, die de verdachte had vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De strafmaat werd vastgesteld op één dag gevangenisstraf en een taakstraf van 60 uur, waarbij het hof rekening hield met de rol van het slachtoffer in het geweldsincident en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003274-17
datum uitspraak: 24 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-056756-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Ethiopië) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 maart 2017 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) (met kracht) met een (honkbal)knuppel, althans met een (hard) voorwerp, op/tegen diens hoofd en/of (elders) op/tegen diens lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 24 maart 2017 in de gemeente Alkmaar opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], heeft mishandeld door toen en daar die [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) (met kracht) met een (honkbal)knuppel, althans met een (hard) voorwerp, op/tegen diens hoofd en/of (elders) op/tegen diens lichaam heeft geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – anders dan de politierechter – tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit komt.

Bespreking verweer en voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat aan de hand van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij heeft hij de verklaring van de verdachte tot uitgangspunt genomen. Ingeval het hof echter zou uitgaan van de juistheid van de verklaring van de aangever [slachtoffer], heeft de raadsman verzocht de aangever als getuige te horen.
Het hof stelt op basis van de inhoud van het dossier, en in het bijzonder de verklaring van de verdachte die hij ten overstaan van de politie op 25 maart 2017 heeft afgelegd, het volgende vast.
Op 24 maart 2017 ontstond er naar aanleiding van een WhatsApp-gesprek een woordenwisseling tussen de verdachte en zijn huisbaas [slachtoffer]. De verdachte is naar de kamer van [slachtoffer] gegaan om het WhatsApp-gesprek te bespreken. Terwijl de verdachte in de deuropening stond, liep [slachtoffer] op hem af. [slachtoffer] duwde met twee handen tegen de verdachte aan en pakte vervolgens een voorwerp. De verdachte kon op dat moment niet zien wat dit was, aangezien het donker was in de kamer. Dit voorwerp bleek een honkbalknuppel te zijn. In de woorden van de verdachte betrof het een lange, zware metalen/
ijzeren knuppel. [slachtoffer] haalde met de knuppel uit, maar de verdachte kon de slag blokkeren met zijn armen. De verdachte heeft daarop de honkbalknuppel van [slachtoffer] afgepakt. Vervolgens heeft de verdachte, terwijl hij de honkbalknuppel met twee handen vast had, uitgehaald naar [slachtoffer] en heeft hem met die honkbalknuppel op het hoofd geraakt, waarbij het hof ‘uithalen’ verstaat als met kracht slaan.
De gedragingen van de verdachte – het uithalen met een lange en zware honkbalknuppel naar het hoofd van een ander, een zeer kwetsbaar lichaamsdeel – zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, terwijl van contra-indicaties niet is gebleken, zodat de verdachte minst genomen in voorwaardelijke vorm opzet had. Daarom is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Nu het hof de verklaring van de verdachte tot uitgangspunt heeft genomen, is aan de voorwaarde van het gedane verzoek niet voldaan en kan dit verder onbesproken blijven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 maart 2017 in Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] met kracht met een honkbalknuppel op diens hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman van de verdachte heeft een beroep op noodweer gedaan en in dat verband, kort gezegd, aangevoerd dat de aangever de verdachte als eerste heeft aangevallen en de verdachte zich tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding verdedigde.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de hierboven vastgestelde feitelijke toedracht is aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van de zijde van [slachtoffer] waartegen verdediging door de verdachte geboden was. Door het afpakken van de honkbalknuppel was deze aanranding, en dus de noodweersituatie, echter ten einde gekomen. Concrete aanknopingspunten voor de gedachte dat [slachtoffer] hierna opnieuw de aanval zocht of zou gaan zoeken, zijn niet aannemelijk geworden; dat de verdachte
denktdat hij nog een keer geslagen zou zijn, is daartoe niet toereikend. Het beroep op noodweer stuit daarop af.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van de straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot één dag gevangenisstraf, met aftrek, en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 20 uren voorwaardelijk, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren onder algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door zijn huisbaas met een honkbalknuppel op het hoofd te slaan. Als gevolg daarvan heeft deze pijn ondervonden en letsel opgelopen. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever.
In vergelijkbare gevallen worden niet zelden onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van luttele weken of maanden opgelegd. Dat acht het hof in deze zaak niet passend. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de aangever een belangrijke en agressieve rol bij het ontstaan van het geweldsincident heeft gehad, alsmede de tijd die sindsdien is verstreken en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, zou echter al te zeer voorbijgegaan worden aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Alles afwegende zal het hof in dit bijzondere geval overgaan tot de oplegging van een taakstraf en een gevangenisstraf van één dag. De duur van die vrijheidsstraf overschrijdt die van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest niet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonniswaarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 september 2019.
mr. M. van der Horst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.