ECLI:NL:GHAMS:2019:3426

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
200.251.352/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling voor minderjarigen na uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling van drie minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder had in hoger beroep verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, die op 15 augustus 2018 was gegeven, te laten vervallen en een ruimere omgangsregeling te bepalen. De kinderen waren sinds hun uithuisplaatsing onder toezicht gesteld en verbleven in verschillende gezinshuizen. De moeder en de vader waren gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen, die in het verleden al verschillende veranderingen in hun opvoedsituatie hadden meegemaakt.

De moeder stelde dat de huidige omgangsregeling, die beperkte contactmomenten bood, niet in het belang van de kinderen was en dat uitbreiding van de omgang hen zou helpen. De vader steunde haar verzoek, maar de GI was van mening dat de huidige regeling in het belang van de kinderen was en dat uitbreiding hen zou belasten. Het hof heeft de argumenten van beide partijen en de GI zorgvuldig afgewogen. Het hof oordeelde dat de kinderen, gezien hun situatie, behoefte hadden aan duidelijkheid en voorspelbaarheid in hun omgangsregeling.

Uiteindelijk heeft het hof de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen verklaard en bepaald dat de kinderen voortaan eens per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de ouders verblijven, waarbij de ouders onderling afspraken moeten maken over de invulling van deze regeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.251.352/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/653730 / JE RK 18-880 en C 13/653799 / JE RK 19/885
beschikking van de meervoudige kamer van 17 september 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Spil te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna: de vader);
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI);
- [de grootmoeder] (hierna: de grootmoeder);
- [minderjarige 1] (hierna: [kind A] );
- [minderjarige 2] (hierna: [kind B] );
- [minderjarige 3] (hierna: [kind C] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 14 december 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 oktober 2018.
2.2
De vader heeft op 29 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft op 21 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 15 juli 2019 met bijlage, ingekomen op 16 juli 2019;
- een brief van de zijde van de GI van 2 augustus 2019 met bijlagen, ingekomen op 5 augustus 2019.
2.5
Het hof heeft de minderjarige [kind A] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 12 augustus 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door twee medewerkers van Humanitas;
- mr. L. Nix, advocaat te Amsterdam, optredend voor de vader;
- twee medewerkers van de GI;
- mevrouw [X] namens de raad.
De vader en de grootmoeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens Gezinshuis KindVoorop, opgeroepen als informant, is evenmin iemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind A] op [geboortedatum] 2005;
- [kind B] op [geboortedatum] 2008;
- [kind C] op [geboortedatum] 2010 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 7 april 2016 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. De maatregel is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 8 april 2020.
In het kader van de ondertoezichtstelling zijn de kinderen op 10 februari 2017 uit huis geplaatst. De maatregel is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 8 april 2020.
3.3
[kind A] verblijft sinds april 2017 bij de grootmoeder (moederszijde) in [plaats] na eerst in een pleeggezin te hebben verbleven. [kind B] en [kind C] verbleven in Gezinshuis KindVoorop in Enschedé (na eerst in verscheidene (crisis) pleeggezinnen te hebben verbleven) en verblijven sinds 6 augustus 2019 (tijdelijk) in een gezinshuis in [plaats] .
3.4
De GI heeft de moeder op 15 augustus 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende de volgende omgangsregeling: eenmaal per maand verblijven de kinderen een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de moeder en de familie. De kinderen overnachten bij een van hun ouders. De moeder haalt [kind B] en [kind C] op in [plaats] en brengt hen de volgende dag terug. Ook brengt zij [kind A] terug. Daarnaast verblijven de kinderen eenmaal per maand een zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur bij de moeder. De moeder brengt de dag door in de omgeving van [plaats] en/of [plaats] .
Verder is een regeling getroffen voor de omgang met [kind A] in de vakantie van 2018 en is een regeling getroffen voor de telefonische contacten tussen de moeder en de kinderen.
De vader heeft een identieke schriftelijke aanwijzing gekregen; hij en de moeder voeren de omgangsregeling gezamenlijk uit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van 15 augustus 2018 vervallen te verklaren en een omgangsregeling te bepalen waarbij de kinderen tweemaal per maand van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur bij haar verblijven, althans een zodanige omgangsregeling te bepalen als de rechtbank juist zou achten, afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar inleidend verzoek toe te wijzen.
4.3
De vader onderschrijft het appel van de moeder en zijn standpunt strekt tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing.
4.4
De GI verzoekt – kort gezegd - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor de duur van de uithuisplaatsing. Op grond van het bepaalde in artikel 1:265f lid 2 BW geldt de beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing en zijn de artikelen 1:264 en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.2
De moeder wenst uitbreiding van haar contact met de kinderen en stelt voorts dat een dergelijke uitbreiding in het belang van de kinderen is.
Zij voert in de eerste plaats aan dat de GI onvoldoende heeft onderbouwd waarom de huidige omgangsregeling in het belang van de kinderen is. Niet duidelijk is of Spirit en Formaat om advies zijn gevraagd en de gezinshuismoeder heeft pas vlak voor de zitting in eerste aanleg een verslag opgesteld. Niet gebleken is dat de omgang een negatief effect heeft op de kinderen. De moeder weerspreekt dat zij en de vader de kinderen belasten met volwassenen problematiek en loyaliteitsproblematiek. De GI heeft de door haar gestelde loyaliteitsproblematiek niet onderbouwd met de mening van een deskundige. Na ieder contact zijn de kinderen onrustig, maar dergelijke onrust acht de moeder inherent aan de situatie en dus onvermijdelijk. De onrust zal niet toenemen bij de kinderen als de omgang wordt uitgebreid. Het zal hun juist rust geven en het maakt mogelijk dat de moeder en de vader, die immers uit elkaar zijn, de omgangsregeling niet meer gezamenlijk hoeven uit te voeren, maar ieder voor de helft invullen.
Ten tweede stelt de moeder dat het perspectief van de kinderen nog niet duidelijk is. Ook als dat perspectief niet bij haar en/of de vader ligt, stelt de moeder dat uitbreiding van de omgang aangewezen is.
Tot slot voert de moeder aan dat de kinderen zelf aangeven meer tijd te willen doorbrengen met elkaar en met hun ouders. Gezien die wens, alsmede hun gehechtheid aan de ouders en elkaar, is uitbreiding van de omgang in het belang van de kinderen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder herhaald dat het haar wens en die van de vader en de kinderen is om een omgangsregeling van een weekend per twee weken te hebben waarin de kinderen een nacht bij de moeder en een nacht bij de vader verblijven.
Een dergelijke regeling is eerlijk en biedt duidelijkheid. Het gaat goed met de moeder en zij heeft voldoende draagkracht om uitvoering te geven aan de door haar gewenste omgangsregeling. Zij wijst erop dat Formaat in zijn rapport schrijft dat de moeder voldoende opvoedvaardigheden heeft.
5.3
De vader schaart zich achter het standpunt van de moeder en voegt hieraan toe dat de vastgestelde omgangsregeling bij hem op praktische bezwaren stuit, omdat hij uitbater van een nachtcafé in [plaats] is. Hij werkt derhalve ’s nachts zodat het voor hem vrijwel onuitvoerbaar is om [kind B] en [kind C] op zaterdag op te halen, vooral toen zij nog in [plaats] verbleven. Voorts ziet de vader niet in waarom onduidelijkheid over het perspectief van de kinderen in de weg staat aan uitbreiding van de omgang.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vader aan het voorgaande toegevoegd dat de GI niet heeft onderbouwd waarom twee weekends omgang per maand in plaats van anderhalf weekend per maand te belastend voor de kinderen is. Te midden van de wisseling van gezinshuis in het geval van [kind B] en [kind C] zijn de ouders juist de stabiele factor voor de kinderen. De man is bereid zijn nachtcafé één of twee nachten per maand te sluiten als de kinderen bij hem overnachten.
5.4
De GI is van mening dat de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen niet dient te worden uitgebreid. De ouders kunnen de kinderen basale zorg bieden, maar zij zijn niet in staat de volledige zorg en opvoeding voor hun rekening te nemen, om welke reden de GI Formaat onderzoek heeft laten doen naar het perspectief van de kinderen. Rekening houdend met dit onderzoek heeft de GI samen met Spirit een omgangsregeling bepaald, die enkele malen is uitgebreid. Bij de huidige omgangsregeling worden de kinderen zo min mogelijk belast met de problematiek van de ouders en krijgen zij tussen de contacten door voldoende rust. Hetgeen Formaat mondeling aan de GI heeft geadviseerd over de continuering van de plaatsing van de kinderen, maakt dat de GI geen aanleiding ziet thans de omgang uit te breiden.
Ter zitting in hoger beroep heeft de GI haar standpunt dat de kinderen zo min mogelijk veranderingen moeten meemaken en dat dus de huidige omgangsregeling niet moet worden gewijzigd, gehandhaafd. Dat de twee jongste kinderen nu tijdelijk in een ander gezinshuis dichter bij de ouders wonen, maakt dit niet anders. Een omgangsregeling van een weekend per twee weken is te veel voor de kinderen. Zij moeten de tijd krijgen om bij te komen na de omgang. Vooral [kind C] komt onrustig terug na de omgang. [kind B] is juist stiller nadat zij bij haar ouders is geweest. In het verleden heeft de moeder meerdere malen instabiele periodes gehad. Zeker ook gezien het perspectief van de kinderen is het niet logisch om de omgangsregeling uit te breiden. De belregeling is overigens recent wel uitgebreid: de ouders en [kind B] hebben drie keer per week de mogelijkheid om te bellen.
5.5
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad geadviseerd de huidige omgangsregeling te handhaven. De kinderen hebben veel meegemaakt. De omgangsregeling loopt nu goed en is duidelijk voor de kinderen. Voorspelbaarheid en stabiliteit is in hun belang. De komende tijd dient te worden gebruikt om het perspectief van de kinderen helder te krijgen, waarna hopelijk een definitieve plaatsing volgt. Pas dan is het aangewezen moment om te bezien welke omgangsregeling passend is en of de huidige regeling voor wijziging in aanmerking komt.
5.6
Aan het hof ligt de vraag voor welke omgangsregeling in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Gezien de inhoud van het appelschrift, en de toelichting van de moeder ter zitting in hoger beroep, ziet haar verzoek in hoger beroep ook op de omgang tussen de kinderen en de vader. Het hof maakt uit het verweer van de GI op dat ook de GI dat zo heeft begrepen.
In navolging van de GI is het hof van oordeel dat duidelijkheid en voorspelbaarheid van belang zijn voor de kinderen, die al veel hebben meegemaakt, waaronder huiselijk geweld tussen hun ouders en wisselingen in hun opvoedsituatie. Anders dan de GI en de raad is het hof echter van oordeel dat een omgangsregeling die iedere keer dezelfde omvang heeft meer duidelijkheid en voorspelbaarheid biedt dan een regeling waarbij de omgang de ene keer met overnachting en de andere keer zonder overnachting is. De GI heeft voorts onvoldoende concreet onderbouwd waarom een uitbreiding van de omgangsregeling naar een weekend per twee weken, meebrengend dat de kinderen een dag per twee weken extra bij de ouders zijn bovenop de drie dagen die zij reeds bij hen verblijven, te belastend voor hen is. Gebleken is dat het naar omstandigheden goed gaat met de kinderen en dat zij genieten van de omgang met hun ouders en met elkaar. Weliswaar laten [kind B] en [kind C] gedurende een dag afwijkend gedrag zien na een omgangsweekend, maar tegenover de stelling van de moeder dat enige onrust inherent is aan de situatie, heeft de GI onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat het gedrag van de kinderen zal verergeren in geval van een uitbreiding van de omgang. Tegenover het gestelde afwijkende gedrag van met name de jongste twee kinderen staat voorts dat het contact met de ouders de afgelopen periode juist een stabiele factor is geweest (vooral voor [kind B] en [kind C] gezien hun recente tijdelijke overplaatsing) alsmede de wens van de kinderen om de ouders en elkaar vaker te zien. Bovendien is niet in geschil dat de band tussen de ouders en de kinderen hecht is en dat de moeder het afgelopen jaar een persoonlijke groei heeft doorgemaakt. Voorts heeft de GI erkend dat de moeder voldoende opvoedvaardigheden heeft om de kinderen gedurende een weekend bij zich te hebben. Daarbij komt dat ouders thans in staat lijken onderling afspraken te maken over de (uitvoering van) omgangsregeling.
Met de GI is het hof wel van oordeel dat een verdere uitbreiding van de omgangsregeling in die zin dat deze steeds reeds op vrijdag begint - zodat ieder omgangsweekend uit twee overnachtingen bestaat - te hoog gegrepen is. De wens van de ouders om de kinderen bij ieder van hen een nacht te laten doorbrengen is invoelbaar, maar op dit punt volgt het hof de GI en de raad in hun betoog dat er reeds veel aan de hand is in het leven van de kinderen en dat te veel wijzigingen hen uit balans zullen brengen. Nu de kinderen sinds hun uithuisplaatsing niet gewend zijn om reeds vrijdag uit school omgang te hebben met hun ouders, komt een dergelijke wijziging van de omgangsregeling de voor hen gewenste duidelijkheid en voorspelbaarheid niet ten goede. Als het perspectief alsmede de plek van alle drie de kinderen duidelijk is en alsdan ook bekend zal zijn hoe de thans te bepalen omgangsregeling verloopt, kan worden bekeken of verdere uitbreiding (of beperking) wenselijk is.
5.7
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de schriftelijke aanwijzing van de GI van 15 augustus 2018 vervallen verklaren ten aanzien van de vastgestelde bezoekmomenten (de telefonische contacten blijven ongewijzigd) en een omgangsregeling bepalen met ingang van de datum van deze beschikking waarbij de kinderen eens per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de ouders verblijven. De ouders dienen onderling, samen met de GI, afspraken te maken over de invulling van die omgangsregeling in die zin dat in ieder geval wordt vastgelegd bij wie van beide ouders de kinderen overnachten, daarbij in aanmerking nemend dat duidelijkheid en regelmaat van groot belang zijn voor de kinderen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 15 augustus 2018 vervallen ten aanzien van de daarin bepaalde bezoekmomenten;
bepaalt met ingang van heden de volgende omgangsregeling: eenmaal per twee weken verblijven de kinderen een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de ouders, waarbij de kinderen bij een van de ouders overnachten en de ouders het halen en brengen voor hun rekening nemen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.N. van de Beek en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 17 september 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.