ECLI:NL:GHAMS:2019:3401

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
20 september 2019
Zaaknummer
23-004126-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veiligheidsfouillering en registratie als vuurwapengevaarlijk in het kader van verkeerscontrole

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was op 9 oktober 2018 in Amsterdam aangehouden tijdens een verkeerscontrole. Bij deze controle kon hij geen identiteitsbewijs tonen, wat leidde tot een veiligheidsfouillering. De politie had de verdachte geregistreerd als vuurwapengevaarlijk, wat hen in redelijkheid deed besluiten tot de fouillering. Tijdens deze fouillering werd cocaïne en een revolver aangetroffen. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bezit van cocaïne. Het hof oordeelde dat de fouillering rechtmatig was en verwierp het verweer van de verdediging dat de bewijsmiddelen uitgesloten moesten worden. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de tenlastelegging en legde een gevangenisstraf van acht maanden op, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, waardoor de verdachte nog 369 dagen gevangenisstraf moest ondergaan. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor vergelijkbare strafbare feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004126-18
datum uitspraak: 17 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-702598-18 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 09 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver, van het merk Charter Arms Co, type Undercover, kaliber .38 Special en/of
- munitie van categorie III, te weten vijf, in elk geval een of meer patronen, van het merk Giulio Fiocchi Lecco, kaliber .38 Special,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie
voorhanden heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 09 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 8,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een ander oordeel komt ten aanzien van het door de raadsman gevoerde bewijsverweer.

Bespreking van de gevoerde verweren

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde, omdat verschillende bewijsmiddelen wegens de onrechtmatige verkrijging daarvan van het bewijs moeten worden uitgesloten op de voet van het bepaalde in artikel 359a Sv. Aan de basis van dit betoog ligt de stelling dat de eerste veiligheidsfouillering van de verdachte onrechtmatig was.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (p. 6-9) volgt dat twee politieambtenaren zich op 9 oktober 2018 omstreeks 23.30 uur op enige afstand van elkaar bevonden in de Sint Antoniebreestraat in Amsterdam, belast met een kleinschalige verkeerscontrole. Eén van hen zag de verdachte aankomen op een snorfiets en zag een schrikreactie bij de verdachte toen hij de politieambtenaar opmerkte. Daarop hield deze verbalisant de verdachte staande en vroeg hem naar zijn rijbewijs. De verdachte kon geen rijbewijs of identiteitskaart overhandigen, maar overhandigde wel detentieformulieren, te weten een bewijs van invrijheidstellling, met zijn personalia en deelde mee dat hij een enkelband droeg en om 23.00 uur thuis diende te zijn. De politieambtenaar controleerde vervolgens verdachtes persoonsgegevens in het politiesysteem. Daaruit volgde onder meer dat de verdachte de classificaties ‘vuurwapengevaarlijk’ en ‘verzetpleger’ had in verband met recente antecedenten. Bij een vervolgens uitgevoerde veiligheids-fouillering is een zakje met cocaïne aangetroffen. Hierop is de verdachte aangehouden, waarna het vuurwapen en nog een zakje cocaïne zijn aangetroffen.
In aanmerking genomen dat de bij de controle van de verdachte vastgestelde feiten – het rijden zonder rijbewijs en het overtreden van voorwaarden behorend bij het dragen van een (naar het hof begrijpt: van justitiewege verstrekte) enkelband – noopten tot nadere interactie met de verdachte, hebben de politieambtenaren reeds op grond van de registratie van de verdachte in de politiesystemen als vuurwapengevaarlijk in redelijkheid kunnen besluiten tot de toepassing van de gewraakte veiligheidsfouillering wegens een onmiddellijk gevaar zoals bedoeld in artikel 7, derde lid, Politiewet 2012. Van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv is dan ook geen sprake, zodat het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 9 oktober 2018 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver van het merk Charter Arms Co, type Undercover, kaliber .38 Special, en munitie van categorie III, te weten vijf patronen van het merk Giulio Fiocchi Lecco, kaliber .38 Special,
voorhanden heeft gehad;
2. hij op 9 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich in het centrum van Amsterdam begeven met een met vijf patronen geladen revolver in zijn broeksband. Het bij zich dragen van een vuurwapen brengt het risico mee dat dit wapen ook zal worden gebruikt en vormt daardoor een ernstige bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. De stelling van de verdachte dat hij het vuurwapen bij zich droeg voor zijn eigen veiligheid, doet daaraan niets af. Daarnaast had de verdachte ruim acht gram cocaïne op zak. Dat is een hoeveelheid die voor verdere verspreiding onder gebruikers geschikt is. Het gebruik en de verspreiding van cocaïne dient te worden bestreden vanwege de gezondheidsrisico’s en de vele vormen van criminaliteit die samenhangen met de handel in en met het gebruik van deze stof.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 augustus 2019 is hij bovendien diverse malen onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De verdachte liep ten tijde van het delict in de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling na een veroordeling wegens een serie gewapende overvallen. Amper een maand nadat hij in 2015 voor het eerst voorwaardelijk in vrijheid werd gesteld, werd hij in Lelystad aangehouden met een vuurwapen en tien gram cocaïne op zak. Hij is daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en zijn voorwaardelijke invrijheidstelling is gedeeltelijk, te weten met 120 dagen, herroepen. Amper drie maanden nadat verdachte in juli 2018 opnieuw voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, bleek hij wederom cocaïne en een geladen vuurwapen bij zich te dragen. Daarmee heeft de verdachte op onmiskenbare wijze aangetoond dat een plek in de vrije samenleving nog niet voor hem is weggelegd.
De omstandigheid dat verdachte inmiddels een groot deel van zijn volwassen leven gedetineerd heeft gezeten, zoals zijn raadsman terecht heeft aangevoerd, is geen grond voor strafvermindering. Dit heeft verdachte immers aan zichzelf te wijten door steeds opnieuw (dezelfde soort) ernstige strafbare feiten te plegen.
Het hof acht daarom, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij het arrest van dit hof van 14 februari 2012, met parketnummer 23-001421-10, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en zes maanden. Bij besluit van 2 januari 2015 is de verdachte in vrijheid gesteld, met een proeftijd van 1034 dagen, met daarbij onder meer de algemene voorwaarde dat de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Op 3 maart 2015 vond de invrijheidstelling daadwerkelijk plaats.
De voorwaardelijke invrijheidstelling is bij beslissing van 15 oktober 2015 van het gerechtshof Amsterdam gedeeltelijk herroepen voor 120 dagen, omdat de (thans) verdachte een nieuw strafbaar feit had begaan. Daarna is de voorwaardelijke invrijheidstelling bij beslissing van 12 april 2016 gedeeltelijk herroepen voor 180 dagen wegens overtreding van de aan verdachte in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling opgelegde bijzondere voorwaarden. Vervolgens is bij beslissing van 7 september 2017 de voorwaardelijke invrijheidstelling nog eens uitgesteld voor de duur van 365 dagen in verband met de mishandeling van een medegedetineerde.
De officier van justitie heeft op 11 oktober 2018 gevorderd dat een last zal worden gegeven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van zevenhonderdvierendertig (734) dagen, althans de resterende dagen, nu de veroordeelde zich opnieuw niet aan de algemene voorwaarde heeft gehouden, aangezien hij op 9 oktober 2018 is aangehouden op verdenking van de in de onderhavige strafzaak ten laste gelegde feiten. Op de terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie verzocht een gedeelte van 200 dagen te herroepen. Volgens de officier van justitie is het van belang dat het overige deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten 169 dagen, blijft staan in verband met het daaraan gekoppelde reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van het gehele resterende gedeelte, te weten 369 dagen, gelast.
De advocaat-generaal heeft integrale herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gevorderd.
De verdediging heeft in hoger beroep primair verzocht om de vordering tot herroeping van de voor-waardelijke invrijheidstelling af te wijzen, gelet op de bepleite integrale vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht slechts een gedeelte van de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof overweegt als volgt. Evenals de rechtbank acht het hof het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen. De verdachte heeft derhalve een algemene voorwaarde niet nageleefd. Dit is de tweede keer dat verdachte zich korte tijd na zijn invrijheidstelling met cocaïne en een vuurwapen op straat heeft begeven. De voorwaardelijke invrijheidstelling is bovendien reeds drie maal gedeeltelijk herroepen. Ook Reclassering Nederland schrijft in haar advies van 22 oktober 2018 dat zij uitvoerbaarheid van een reclasseringstoezicht niet (meer) haalbaar acht. Weliswaar heeft de in eerste aanleg ter zitting gehoorde reclasseringswerker te kennen gegeven dat hij de situatie van verdachte schrijnend vindt en hem graag zou willen helpen, maar net als de rechtbank heeft het hof er thans geen vertrouwen meer in dat de kans op recidive daarmee voldoende wordt teruggebracht. De verdachte zal eerst zelf de keuze moeten maken het in zijn leven over een andere – maatschappelijk aanvaardbare – boeg te gooien. Het hof ziet ook in hetgeen de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft aangevoerd geen reden anders te beslissen.
Het hof zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstellingsregeling nog niet ten uitvoer is gelegd, te weten 369 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 11 oktober 2018 voor zover deze voorwaardelijke invrijheidstelling niet eerder is herroepen.
Gelast dat het gedeelte van de bij arrest van dit hof van 14 februari 2012, parketnummer 23-001421-10, opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling nog niet ten uitvoer is gelegd, te weten
369 (driehonderdnegenenzestig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. M. Jurgens en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 september 2019.