Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
5.De motivering van de beslissing
perpetuatio fori.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de onrechtmatige overbrenging van een minderjarige, [belanghebbende], door de vrouw naar Servië. De vrouw en de man zijn gezamenlijk ouder van [belanghebbende], die in Nederland is geboren en tot de kerstvakantie van 2017 in Nederland heeft gewoond. De vrouw heeft zonder toestemming van de man met [belanghebbende] naar Servië verhuisd. De man heeft hierop gereageerd door een procedure te starten bij de Nederlandse rechter, waarin hij verzocht om terugkeer van [belanghebbende] naar Nederland. Het hof heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van het Haags Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (HKV 1996). Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter niet langer bevoegd is om over deze zaak te oordelen, omdat [belanghebbende] inmiddels een gewone verblijfplaats in Servië heeft verworven. De vrouw heeft ter zitting betoogd dat de Nederlandse rechter onbevoegd was, terwijl de man aanvoert dat de gewone verblijfplaats van [belanghebbende] nog steeds in Nederland is. Het hof oordeelt dat de autoriteiten van de verdragsluitende staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft verworven, in dit geval Servië, bevoegd zijn. Het hof verklaart zich derhalve onbevoegd om van de verzoeken in hoger beroep kennis te nemen.