ECLI:NL:GHAMS:2019:3387

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
000612-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vermindering of kwijtschelding van betalingsverplichting wegens ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 september 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot vermindering of kwijtschelding van een betalingsverplichting die aan de verzoeker was opgelegd. De verzoeker, geboren in Suriname in 1968, had eerder een verplichting tot betaling van € 36.782,24 aan de Staat opgelegd gekregen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was vastgesteld in een arrest van het hof van 14 augustus 2018. Op 26 april 2019 diende de verzoeker een verzoekschrift in op grond van artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij vroeg om kwijtschelding of vermindering van het bedrag, onderbouwd met de stelling dat hij recentelijk een zwaar herseninfarct had gehad en onder het bijstandsniveau leefde.

Tijdens de behandeling van het verzoek op 2 september 2019 zijn de verzoeker, zijn advocaat mr. S. van den Berg, en de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek. De verzoeker stelde dat zijn gezondheidssituatie en financiële omstandigheden hem belemmerden om aan de betalingsverplichting te voldoen. De raadsvrouw van de verzoeker voerde aan dat de betalingsverplichting te veel stress veroorzaakte en dat de verzoeker niet in staat was om te werken, terwijl zijn echtgenote ook niet kon bijdragen aan het gezinsinkomen.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verzoeker in de toekomst niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Er waren geen relevante financiële documenten overgelegd die de huidige situatie van de verzoeker onderbouwden. Het hof concludeerde dat er geen reden was om het verzoek tot kwijtschelding of vermindering van de betalingsverplichting te honoreren, en wees het verzoek af. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters J. Piena, E. van Die en R.P. den Otter.

Uitspraak

afdeling strafrecht
rekestnummer: 000612-19
parketnummer: 23-003173-17
Beschikking gegeven op het verzoekschrift van 26 april 2019, op grond van artikel 577b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend door de veroordeelde:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Procesgang

Bij arrest van dit hof van 14 augustus 2018 is aan de verzoeker de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 36.782,24 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de verzoeker is bij een op 30 april 2019 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift op grond van artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verzocht om voormeld bedrag kwijt te schelden dan wel te matigen.
Het verzoekschrift is door de raadkamer van het hof op 2 september 2019 in het openbaar behandeld. Daarbij zijn gehoord de verzoeker, zijn advocaat, mr. S. van den Berg, en de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

Beoordeling van het verzoek

Artikel 577b, tweede lid, Sv biedt de veroordeelde, aan wie met toepassing van artikel 36e Wetboek van Strafrecht een maatregel is opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, de mogelijkheid vermindering of kwijtschelding te verzoeken van het volgens die maatregel te betalen bedrag.
Het verzoekschrift houdt in dat de verzoeker kort geleden een zwaar herseninfarct heeft gekregen dat een ernstige nasleep heeft gehad. De verzoeker leeft momenteel onder het bijstandsniveau en gelet op zijn gezondheidssituatie is de kans dat hij op de arbeidsmarkt zal kunnen terugkeren nihil. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verzoeker verklaard dat het voorstel van het CJIB voor een betalingsregeling bestaande uit 24 maanden van € 200, niet haalbaar is omdat zijn inkomen vele malen lager ligt.
De raadsvrouw van de verzoeker heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat in het belang van de revalidatie van de verzoeker zijn stressniveau zo spoedig mogelijk moet worden verlaagd. Momenteel levert de betalingsverplichting te veel stress op. De verzoeker kan vanwege zijn gezondheidsproblemen niet werken en zijn echtgenote is daartoe evenmin in staat aangezien zij verantwoordelijk is voor zijn zorg. Gelet op het tijdsverloop sinds het herseninfarct is het vooruitzicht op verbetering bovendien klein. De raadsvrouw heeft verzocht het te betalen bedrag kwijt te schelden, dan wel de behandeling van het verzoekschrift een jaar aan te houden en daarbij te beslissen dat gedurende die periode de executie eveneens wordt opgeschort.
Het hof is van oordeel dat op grond van de inhoud van het verzoekschrift en hetgeen door de raadsvrouw in raadkamer is aangevoerd, niet aannemelijk is geworden dat de verzoeker in de toekomst in het geheel niet in staat zal zijn om te voldoen aan de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Door de verzoeker zijn geen stukken overgelegd aan de hand waarvan kan worden bepaald wat zijn huidige financiële situatie is. In het overzicht van inkomsten en uitgaven dat namens de verzoeker is ingediend staan onvolkomenheden en het overzicht is bovendien niet onderbouwd met stukken.
Niet is aannemelijk geworden dat er geen financiële ruimte bestaat voor een substantiële maandelijkse aflossing. Verbeteringen van de financiële situatie zijn daarnaast momenteel op voorhand niet uit te sluiten. Daarbij wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat het verzoekschrift is ingediend kort nadat de betalingsverplichting is opgelegd en ter terechtzitting is gebleken dat de echtgenote van de verzoeker mogelijk een vergoeding kan krijgen voor mantelzorg.
Onder deze omstandigheden moet het verzoek tot kwijtschelding worden afgewezen. Het hof ziet evenmin aanleiding om over te gaan tot vermindering van de betalingsverplichting. Het hof ziet ook geen aanleiding om het onderzoek te schorsen en wijst het verzoek daartoe dan ook af.

Beslissing

Het hof:
Wijst afhet verzoek van de veroordeelde tot vermindering danwel kwijtschelding van de aan verzoeker opgelegde betalingsverplichting.
Deze beschikking is gewezen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. E. van Die en mr. R.P. den Otter in tegenwoordigheid van
mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 september 2019.