ECLI:NL:GHAMS:2019:3382

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
23-004102-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld van een mobiele telefoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op Curaçao in 1994, was aangeklaagd voor diefstal met geweld van een mobiele telefoon, gepleegd op 26 februari 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk wegnemen van de telefoon van het slachtoffer, waarbij geweld werd gebruikt. De verdachte heeft in hoger beroep het vonnis van de politierechter aangevochten, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 juli 2019 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het geweldselement in de tenlastelegging discutabel is, maar het hof heeft dit verweer verworpen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer, die gedetailleerd beschrijven hoe hij door de verdachte en mededaders werd vastgepakt en geslagen, voldoende bewijs vormen voor de geweldshandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.

De straf die het hof heeft opgelegd, bestaat uit een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn berouw en de positieve ontwikkeling in zijn leven. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 650,00, waarvan het hof € 150,00 heeft toegewezen, met de verplichting voor de verdachte om deze schade te vergoeden. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004102-18
datum uitspraak: 2 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-684160-17 tegen
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (mobiele) telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend en/of gewelddadig voornoemde [slachtoffer] (met kracht) heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of in zijn buik heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of op de grond heeft/hebben gegooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter ten aanzien van de straf en de schadevergoedingsmaatregel.

Bespreking van een bewijsverweer

De raadsman heeft gesteld dat het geweldselement discutabel is, omdat de verklaringen van de verdachte en de aangever op dit punt uiteen lopen. Het enige dat kan worden vastgesteld is dat de verdachte de aangever heeft vastgepakt en vastgehouden en dat is onvoldoende om aan te merken als een uitvoering van een geweldshandeling, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer, hetgeen wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
De aangever heeft verklaard dat hij door drie daders met kracht is vastgepakt en vastgehouden, in zijn buik gestompt en op de grond gegooid. Het hof ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de gedetailleerde verklaring van de aangever te twijfelen, die bovendien deels wordt geschraagd door de verklaring van één van de mededaders, [medeverdachte], de broer van de verdachte.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging op de wijze als hierna vermeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 februari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij en zijn mededaders [slachtoffer] met kracht hebben vastgepakt en vastgehouden en in zijn buik hebben gestompt en op de grond hebben gegooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee minderjarige familieleden schuldig gemaakt aan diefstal van een telefoon waarbij geweld is gebruikt tegen het slachtoffer, dat op dat moment slechts dertien jaren oud was. Zodoende heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en diens eigendomsrecht geschonden. De verdachte was de enige volwassene en had als zodanig een verantwoordelijkheid en voorbeeldrol, die hij niet heeft vervuld.
Uit de aangifte en het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat het slachtoffer zich tijdens het misdrijf bedreigd en machteloos voelde en sindsdien angstig is om ’s avonds op straat te lopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang psychische klachten kunnen overhouden. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer wel eens tegenkomt op straat en dat het slachtoffer hem dan geschrokken aankijkt en wegrent. Dit bevestigt dat het slachtoffer ook nu nog last ondervindt van de gevolgen van het strafbare feit.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij aantoonbaar tot inkeer is gekomen en dat hij berouw heeft getoond, hetgeen op het hof oprecht is overgekomen. Ook is gebleken dat de verdachte momenteel zijn leven op de rit heeft. Hij is bezig is met het afronden van zijn opleiding en werkt daarnaast een aantal dagen per week bij een bouwbedrijf. Hierin ziet het hof aanleiding thans geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juli 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht alles afwegende een flinke taakstraf met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf (als stok achter de deur) passend en geboden.
Anders dan de raadsman ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden en de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen reden het adolescentenstrafrecht toe te passen. Dit wordt in het reclasseringsrapport van 15 juli 2019 ook afgeraden en de verdachte was al bijna 23 jaren oud toen hij dit feit pleegde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (aan de Ouder(s) Verzorger(s) van)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 650,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep dus te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen, derhalve € 150,00.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de gevorderde schadevergoeding van € 150,00 wordt toegewezen, maar dat wordt bepaald dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd tot een bedrag van € 650,00, zodat ook tegemoet wordt gekomen aan de immateriële schade die de benadeelde partij heeft geleden. De verdediging heeft ingestemd met deze eis van de advocaat-generaal.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. In overeenstemming met de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (aan de Ouder(s) Verzorger(s) van
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] (aan de Ouder(s) Verzorger(s) van ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] (aan de Ouder(s) Verzorger(s) van, ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 februari 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. M.L.M. van der Voet en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 augustus 2019.
mr. M.L.M. van der Voet en mr. C. Fetter zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.