In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om een lagere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, die hij eerder had vastgesteld op € 25,- per kind per maand. De vrouw, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, heeft verzocht om verhoging van de kinderalimentatie naar € 466,- per kind per maand, met ingang van 1 april 2018. Het hof heeft de ingangsdatum van de wijziging vastgesteld op 28 juni 2018, de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift.
Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn financiële situatie, waardoor het hof zijn draagkracht niet kon vaststellen. De man heeft nagelaten om de gevraagde financiële stukken te overleggen, ondanks een bevel van de rechtbank in eerste aanleg. Hierdoor heeft het hof geconcludeerd dat de man in elk geval draagkracht heeft om de helft van het eigen aandeel in de kosten van de kinderen te voldoen. Het hof heeft de bijdrage voor de man vastgesteld op € 119,- per kind per maand, rekening houdend met een zorgkorting van 25%.
Daarnaast heeft het hof de man veroordeeld in de proceskosten van de vrouw in het principaal hoger beroep, begroot op € 2.466,-, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van de beschikking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft het verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man in de proceskosten in eerste aanleg afgewezen, omdat deze kosten niet als nodeloos zijn aangemerkt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de voorzitter.