ECLI:NL:GHAMS:2019:329

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
200.239.995/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het gezag over [minderjarige] en verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen. De GI, William Schrikker Stichting, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de beschikking. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is op 10 maart 2016 ingesteld en sindsdien meerdere keren verlengd. De moeder heeft vier kinderen, waarvan drie eerder uit huis zijn geplaatst. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de zorgen die er zijn over de opvoedvaardigheden van de ouders en de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie. Ondanks positieve ontwikkelingen, zoals de deelname van [minderjarige] aan de voorschool en de inzet van hulpverlening door Philadelphia, zijn er nog steeds ernstige zorgen over de thuissituatie. Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn en bekrachtigt de bestreden beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.239.995/01
zaaknummer rechtbank: C/13/641754 / JE RK 18-47
beschikking van de meervoudige kamer van 5 februari 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.J.J. Hendrikse te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende is overigens aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] .
Als informant is aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader),
in de stukken ook aangeduid als [de vader] .
In zijn adviserende en toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar het proces-verbaal mondelinge uitspraak van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 26 februari 2018, met voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 26 mei 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde mondelinge uitspraak van 26 februari 2018.
2.2.
De GI heeft op 6 juli 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling is aangevangen op 10 september 2018. De behandeling van de zaak is toen aangehouden omdat de advocaat van de moeder niet ter zitting aanwezig was.
2.4.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 7 november 2018. Ter terechtzitting zijn verschenen.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door twee jeugdzorgwerkers;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [X] .
2.5.
De GI heeft ter zitting een Plan van Aanpak, gedateerd 17 oktober 2018, overgelegd. De moeder heeft ter zitting een (ongedateerd) observatieverslag van de voorschoolse [naam voorschool] overgelegd. Over en weer is geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van deze stukken.

3.De feiten

3.1.
Appellante is de moeder van [minderjarige] , geboren [in] 2015 te [plaats] . De moeder heeft het gezag over [minderjarige] . De moeder heeft daarnaast nog vier kinderen, te weten [kind A] , geboren [in] , [kind B] , geboren [in] 1998, [kind C] , geboren [in] 1999 en [kind D] , geboren [in] 2003. [kind A] , [kind B] en [kind C] zijn op jonge leeftijd uit huis geplaatst. [kind D] woont bij zijn vader.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 10 maart 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkend verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, te weten tot 10 maart 2019.
4.2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en – zo begrijpt het hof - het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.3.
De GI verzoekt het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
De moeder betoogt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ten onrechte heeft verlengd en voert daartoe onder meer het volgende aan. Er is geen sprake van een concrete ontwikkelingsbedreiging die de ondertoezichtstelling noodzakelijk maakt. [minderjarige] gaat inmiddels naar de voorschool, waar zij een positief beeld laat zien. Daarnaast is de psychische situatie van de moeder verbeterd. Zij neemt trouw haar medicijnen in en laat geen terugval zien. Gezien deze positieve ontwikkelingen had de moeder een kans gegeven moeten worden om, middels ambulante hulp, te laten zien dat zij inmiddels voldoende opvoedvaardigheden heeft verworven om haar dochter zelfstandig te kunnen opvoeden. Er is derhalve niet aan de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling voldaan, aldus de moeder.
De moeder heeft hier ter zitting in hoger beroep het volgende aan toegevoegd. Het gaat goed met [minderjarige] , zo blijkt ook uit het observatieverslag van de voorschool. [minderjarige] is een slimme peuter, haar taalontwikkeling is iets beter dan leeftijdsgenootjes en haar motoriek is goed. Ook is haar gewicht verbeterd, er is geen sprake meer van overgewicht. Verder is de hulpverlening door Philadelphia kort geleden gestart. De moeder was bang dat de insteek van deze hulpverlening een plaatsing in een moeder-kind huis was. Zij wilde dit niet omdat een dergelijke plaatsing bij haar oudere kinderen uiteindelijk heeft geresulteerd in een uithuisplaatsing. Zij staat echter op zichzelf achter het hulpverleningstraject bij Philadelphia en zij zal hier ook in het vrijwillige kader aan meewerken, zodat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is.
5.3.
De GI is van mening dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn en voert daartoe onder meer het volgende aan. De moeder gaat liefdevol met [minderjarige] om en wil goed voor haar zorgen maar er zijn nog steeds serieuze zorgen over de thuissituatie. Zo schakelt de moeder te laat (medische) hulp in, is er geen stabiele en voorspelbare opvoedomgeving en hebben de ouders onvoldoende opvoedvaardigheden. Een gedwongen kader is noodzakelijk aangezien de samenwerking met de moeder zeer moeizaam verloopt. De moeder zegt mee te willen werken maar zegt afspraken af of komt niet opdagen, doet de deur niet open, is telefonisch niet bereikbaar en is tijdens huisbezoeken afgeleid. Er zijn de afgelopen periode meerdere schriftelijke aanwijzingen nodig geweest om de moeder te doen meewerken aan de doelen zoals vermeld in het plan van aanpak. Pas na de laatste schriftelijke aanwijzing van 7 juni 2018 heeft de moeder op 18 juni 2018 haar toestemming gegeven voor de inzet van intensievere hulpverlening van Stichting Philadelphia. Een ondertoezichtstelling is derhalve noodzakelijk, aldus de GI.
De GI heeft hier ter zitting in hoger beroep aan toegevoegd dat kort geleden een nieuw plan is opgesteld, waarin verschillende doelen zijn geformuleerd. Philadelphia zal een aantal weken observeren in de thuissituatie, waarna zal worden bekeken of er verder kan worden gewerkt aan de doelen vanuit de thuissituatie of dat een plaatsing in een moeder-kind huis zal volgen. De GI is van mening dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Het is heel moeilijk geweest om de ouders in beweging te krijgen. De GI verwacht daarom dat het traject bij Philadelphia in het vrijwillige kader niet doorgezet zal worden. De GI erkent dat het goed gaat met [minderjarige] , met name op school, maar de zorgen over de thuissituatie zijn er nog steeds. Het moet ook goed gaan met [minderjarige] in de thuissituatie bij de ouders.
5.4.
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad ziet dat de moeder erg betrokken is en dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] liefdevol is. Er zijn echter al lang zorgen over de ouders en de thuissituatie. [minderjarige] is nog erg jong en volledig afhankelijk van haar opvoeders. Gedurende de ondertoezichtstelling zijn er meerdere toetsmomenten geweest waarbij de moeder de mogelijkheid is geboden om aan de gestelde doelen te werken. Sommige zaken zijn verbeterd, zoals het voedingspatroon van [minderjarige] , maar andere zaken blijven ongewijzigd zorgelijk, zoals openheid over de thuissituatie en de rol van de vader. De gronden voor de ondertoezichtstelling zijn volgens de raad nog steeds aanwezig. Het is goed dat er nu meer openheid lijkt te zijn en dat de hulpverlening door Philadelphia is ingezet. Daarmee is nu een eerste stap gezet. Als echter gekeken wordt naar de patronen in de periode daarvóór en de noodzaak om zicht te krijgen, dan is verlenging van de ondertoezichtstelling zeker nodig. De moeder heeft nu de mogelijkheid om binnen het kader van de ondertoezichtstelling te laten zien dat zij het kan en dat zij meewerkt, aldus de raad.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het ter zitting verhandelde komt het volgende naar voren. Er zijn al langere tijd ernstige zorgen over de opvoedomgeving van [minderjarige] bij de ouders. Deze zorgen zien op de opvoedvaardigheden van de ouders en op de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie. [minderjarige] is in mei 2016 een korte periode in het ziekenhuis opgenomen omdat zij brandwonden op haar arm had na in aanraking te zijn gekomen met kokend water. Daarna is in het kader van de ondertoezichtstelling intensieve opvoedkundige gezinsbegeleiding ingezet. Er is gewerkt aan verschillende aandachtspunten, zoals het bieden van structuur en regelmaat aan [minderjarige] , en aan de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie. Dit laatste onder meer door het huis op te ruimen en een (trap-)hekje te plaatsen zodat [minderjarige] niet in de keuken kan komen als er wordt gekookt. De samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening verliep vaak moeizaam. Hoewel de moeder aangaf mee te willen werken, kwam zij afspraken met de hulpverlening lang niet altijd na en gaf zij onvoldoende openheid over de thuissituatie en de rol van de vader. De vader van [minderjarige] is bijna dagelijks bij de moeder thuis en speelt derhalve een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] . Het was voor de hulpverlening niet mogelijk contact met hem te krijgen en (opvoed)afspraken te maken. Er zijn voorts meerdere keren schriftelijke aanwijzingen nodig geweest om de moeder te bewegen tot samenwerking. Ook het huidige traject bij Philadelphia is pas gestart nadat een schriftelijke aanwijzing was gegeven. Er lijkt thans sprake te zijn van een positieve ontwikkeling. [minderjarige] gaat naar de voorschool, waar zij het goed doet. Daarnaast is Philadelphia onlangs gestart met het hulpverleningstraject. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep gezegd dat zij haar medewerking hieraan zal verlenen. Het hof is van oordeel dat, ondanks genoemde voorzichtig positieve ontwikkeling, nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] . Er zijn nog veel zorgen over de thuissituatie bij de ouders. Ondanks de ingezette hulpverlening de afgelopen jaren zijn de door de GI in het plan van aanpak geformuleerde doelen nog niet (voldoende) behaald. Het is van groot belang dat het huidige hulpverleningstraject van Philadelphia wordt voortgezet, zodat kan worden bekeken of deze intensievere hulpverlening toereikend is om [minderjarige] een veilige en stabiele thuissituatie te bieden. Het hof is van oordeel dat hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende waarborg hiervoor biedt, omdat de moeder de hulpverlening in het verleden onvoldoende heeft geaccepteerd. Uit het voorgaande volgt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door dhr. mr. H.A. van den Berg, mr. A.N. van de Beek en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 5 februari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.