In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van diefstal in vereniging uit een personenauto, waarbij een paspoort, kentekenbewijs en een geldbedrag van € 9.320,- zijn weggenomen. De diefstal vond plaats op 23 december 2016 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging kwam. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door opsporingsambtenaren betrouwbaar waren, gebaseerd op camerabeelden. Het hof achtte de diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de onderdelen braak, verbreking en inklimming. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van 50 uren. Het hof weegt de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging. De wettelijke voorschriften die van toepassing zijn, zijn de artikelen 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.