ECLI:NL:GHAMS:2019:3287

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
23-003667-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreiging met zware mishandeling en het dragen van een schilmes, met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1957, was beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling en het dragen van een wapen van categorie IV, te weten een schilmes. De feiten vonden plaats op 14 maart 2017 in Amsterdam, waar de verdachte de woorden "Als je me slaat ga ik je steken" heeft geuit tegen het slachtoffer, terwijl hij een mes in de hand had. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien het slachtoffer hem en een medeverdachte met een honkbalknuppel achtervolgde en dreigde hen te slaan. Het hof oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de bedreiging, omdat zijn reactie proportioneel was in het licht van de dreiging die hij ondervond. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor de bedreiging, maar het hof achtte hem wel strafbaar voor het dragen van het schilmes. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 170,00, met een proeftijd van twee jaar.

De uitspraak benadrukt de toepassing van noodweer in situaties van directe dreiging en de beoordeling van de proportionaliteit van de reactie van de verdachte. Het hof heeft de relevante wettelijke voorschriften toegepast en de omstandigheden van de zaak in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003667-18
datum uitspraak: 16 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-689159-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1957,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 mei 2019.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 14 maart 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp aan voornoemde [slachtoffer ] getoond en/of voorgehouden en/of gehouden in de richting van voornoemde [slachtoffer ] en/of met dat mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gezwaaid in de richting van voornoemde [slachtoffer ] en/of tegen voornoemde [slachtoffer ] dreigend de woorden toegevoegd; "Als je me slaat ga ik je steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:
hij op of omstreeks 14 maart 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een (schil)mes, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Het hof acht bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde woorden heeft geuit. Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsvrouw leest het hof de tenlastelegging aldus dat die woorden niet al bij de voordeur van de woning van [slachtoffer ] zouden zijn geuit, maar pas nadat [slachtoffer ] de verdachte met een knuppel zou hebben achtervolgd. De in de tenlastelegging vermelde bewoordingen sluiten aan bij de exacte bewoordingen uit het politieverhoor van de verdachte, zodat het hof aanneemt dat de tenlastelegging ziet op het door de verdachte genoemde moment, te weten toen [slachtoffer ] met een knuppel in zijn hand stond.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw acht het hof niet bewezen dat de verdachte een mes aan [slachtoffer ] heeft getoond en/of heeft voorgehouden, zodat de verdachte van dat bestanddeel zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Het schilmes is geen wapen van categorie IV van de Wet wapens en munitie nu de verdachte het niet bij zich droeg met het doel iemand iets aan te doen.
Het hof is van oordeel dat het namens de verdachte gevoerde verweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, en in het bijzonder door de verklaring van de verdachte bij de politie die inhoudt dat hij soms met een mesje loopt omdat hij twee keer is beroofd. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het mesje bij zich droeg om zichzelf zo nodig te kunnen verdedigen. Daarom kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het mes was bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen, zodat het hof het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 14 maart 2017 te Amsterdam, [slachtoffer ] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft hij [slachtoffer ] dreigend de woorden toegevoegd; "Als je me slaat ga ik je steken";
2:
hij op 14 maart 2017 te Amsterdam, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een schilmes, waarvan gelet op de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding tegen hem en [medeverdachte] waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweer-situatie.
Het hof komt tot de volgende vaststellingen en overwegingen.
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] volgt dat de verdachte en [medeverdachte] op 14 maart 2017 naar de woning van [slachtoffer ] in Amsterdam zijn gegaan. Na aangebeld te hebben deed [slachtoffer ] de deur open en is een discussie ontstaan, waarna [slachtoffer ] een fles naar de verdachte en [medeverdachte] heeft gegooid. De verdachte en [medeverdachte] zijn weggelopen, maar [slachtoffer ] heeft hen achtervolgd met een honkbalknuppel. Hij dreigde de verdachte en [medeverdachte] met deze knuppel te slaan. De verdachte riep naar [slachtoffer ] : “Als je me slaat ga ik je steken”.
Het hof gaat uit van de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] en stelt vast dat zij zich aan de eerste dreigende situatie bij de woning van [slachtoffer ] hebben onttrokken. Doordat [slachtoffer ] hen daarna achtervolgde met de honkbalknuppel ontstond een tweede dreigende situatie. Daarin kunnen de gedragingen van [slachtoffer ] worden gekwalificeerd als een zodanig onmiddellijk dreigend gevaar voor de verdachte en [medeverdachte] dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de verdediging die de verdachte daartegen bood, bestaande uit de dreigende woorden, noodzakelijk en proportioneel was, zodat het beroep op noodweer slaagt. Voor de verdachte was onder deze omstandigheden weglopen geen optie, nu het gevaar niet alleen hemzelf maar ook [medeverdachte] betrof.
De verdachte is ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een lagere geldboete op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dragen van een voor dreiging en toebrengen van letsel geschikt schilmes, waarvan hij zich heeft ontdaan toen hij zag dat de politie arriveerde. Het dragen van een dergelijk mes op de openbare weg kan in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen meebrengen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 april 2019 is hij eerder strafrechtelijk veroordeeld, doch dit betreft andersoortige en oude feiten.
Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters bij het dragen van een wapen van categorie IV van de Wet wapens en munitie aan
first offendersplegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een geldboete van € 170,00 genoemd. Dit neemt het hof tot uitgangspunt.
In hetgeen de raadsvrouw omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte heeft aangevoerd, vindt het hof aanleiding de geldboete in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof ziet geen reden om de geldboete op te leggen, zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en
ontslaatde verdachte te dier zake
van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 170,00 (honderdzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 mei 2019.