ECLI:NL:GHAMS:2019:3286

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
23-000896-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling tijdens zaalvoetbalwedstrijd met gebroken kaak als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van mishandeling van een tegenspeler tijdens een zaalvoetbalwedstrijd op 28 januari 2015 in Egmond aan Zee, waarbij het slachtoffer een gebroken kaak opliep. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat hij dacht dat het slachtoffer hem zou aanvallen. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat de verdachte niet redelijkerwijs kon aannemen dat er sprake was van een dreigende situatie. Het hof achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen en kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was. De politierechter had eerder een voorwaardelijke geldboete opgelegd, maar het hof besloot tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij recht had op € 2.575,15 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot de opgelegde taakstraf en schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000896-16
Datum uitspraak: 26 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-185399-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 januari 2015 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH) [slachtoffer] heeft mishandeld door hem eenmaal (met kracht) tegen/in het gezicht te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot andere overwegingen en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte verontschuldigbaar in de veronderstelling verkeerde dat de aangever hem zou aanvallen en dat hij ter verdediging de aangever heeft geslagen, zodat hem een beroep op putatief noodweer toekomt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer] hem zou aanvallen. Op het moment dat [slachtoffer] achteruit en daarna vooruit stapte, zag de verdachte dat [slachtoffer] daarbij een schokkende beweging met zijn schouders maakte en heeft hij op dat moment ter verdediging van zichzelf met zijn vuist op de kaak van [slachtoffer] geslagen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 28 januari 2015 in Egmond aan Zee het team van de verdachte een zaalvoetbalwedstrijd speelde tegen het team van aangever [slachtoffer]. Tussen de verdachte en [slachtoffer] ontstond een woordenwisseling, waarbij zij met de hoofden tegen elkaar kwamen te staan. [slachtoffer] zette eerst een stap achteruit en daarna een stap vooruit. De verdachte haalde uit en sloeg [slachtoffer] met kracht met zijn rechtervuist op diens kaak, waardoor deze brak.
De getuigenverklaringen in het dossier lopen te zeer uiteen om te kunnen vaststellen dat [slachtoffer] een “schokkende beweging” maakte, zoals de verdachte heeft verklaard. Zo’n beweging kan overigens objectief gezien niet als aanvallend worden geïnterpreteerd.
Bij een beroep op putatief noodweer moet worden onderzocht of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Het hof acht de
welvoldoende vaststaande handelingen van [slachtoffer], het enkele naar achteren en vervolgens naar voren stappen, vanuit een objectief perspectief bezien geen handelingen op grond waarvan de verdachte redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat [slachtoffer] een dreiging zou opleveren voor een wederrechtelijke aanranding van zijn persoon.
Dit leidt tot de slotsom dat het hof van oordeel is dat zich geen situatie van putatief noodweer heeft voorgedaan. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 januari 2015 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH) [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met kracht tegen het gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.
De raadsman heeft subsidiair verzocht de verdachte te veroordelen tot dezelfde straf als de politierechter heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tijdens een zaalvoetbalwedstrijd met een harde vuistslag een tegenspeler een gebroken kaak bezorgd. Hij heeft hiermee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Bovendien heeft het slachtoffer gedurende langere tijd nadelige fysieke gevolgen ondervonden. Hij heeft bijvoorbeeld verschillende operaties ondergaan en gedurende drie maanden vloeibaar voedsel tot zich moeten nemen. Het slachtoffer zal de rest van zijn leven schroeven in zijn kaak moeten dulden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 maart 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
De ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt, mede in het licht van de straffen die rechters aan
first offendersbij mishandelingen met dergelijk zwaar lichamelijk letsel ten gevolge plegen op te leggen, in beginsel de oplegging van een taakstraf van aanzienlijke duur.
In hetgeen de raadsman omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte heeft aangevoerd, vindt het hof geen aanleiding een geldboete op te leggen, omdat dit geen recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Het hof ziet geen reden om een deel van de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat het slachtoffer zich tijdens het voetbalspel op onbehoorlijke wijze jegens de verdachte heeft gedragen en nadien heeft gezegd dat hij de reactie van de verdachte begreep en diens excuses aanvaardde. Daarnaast heeft de verdachte op overtuigende wijze laten zien hoezeer hij de ernstige gevolgen van zijn handelen betreurt en dat hij zou willen dat dit nooit was gebeurd. Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding de op te leggen taakstraf enigszins te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, die ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in de appelfase in acht moet worden genomen, is overschreden. Uitgangspunt is dat de einduitspraak in hoger beroep plaatsvindt binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Het hoger beroep is op 4 maart 2016 ingesteld. Het hof wijst arrest op 26 april 2019, dus drie jaren en ruim één maand na het instellen van het hoger beroep. Ondanks het gegeven dat de duur van de berechting in hoger beroep in belangrijke mate is veroorzaakt doordat op verzoek van de verdediging diverse getuigen zijn gehoord, ziet het hof aanleiding de in beginsel op te leggen taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis te matigen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.175,15, bestaande uit € 1.575,15 aan materiële schade en
€ 1.600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.575,15, bestaande uit
€ 1.575,15 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering deels betwist en daartoe het volgende gesteld:
( a) de benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard omdat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij;
( b) de kosten inzake de voeding moeten worden gematigd omdat voeding altijd nodig is;
( c) de kosten van het verlies van arbeidsvermogen moeten worden afgewezen omdat deze kosten worden vergoed door de werkgever en
( d) de reiskosten voor het werk van de benadeelde partij moeten worden afgewezen omdat hij heeft verklaard geen werk te hebben.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de betwiste posten overweegt het hof als volgt:
( a) de rol van de benadeelde partij is niet van dien aard geweest dat hij eigen schuld heeft aan de bij hem ontstane schade, zodat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering;
( b) deze stelling mist feitelijke grondslag, want de vordering ziet niet op gangbare voedingskosten maar enkel nutri-voeding in verband met de kaakbreuk, zodat deze schadepost toewijsbaar is;
( c) uit de salarisstrook van de benadeelde partij van februari 2015 volgt dat de werkgever de kosten van het verlies van arbeidsvermogen niet heeft gedragen, zodat deze schadepost toewijsbaar is;
( d) deze stelling mist eveneens feitelijke grondslag, de benadeelde partij heeft immers slechts de reiskosten voor zijn ziekenhuisbezoeken gevorderd, zodat deze schadepost ook toewijsbaar is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 1.575,15. De verdachte is tot vergoeding van de schade materiële schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is eveneens voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 1.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ook voor dat deel zal worden toegewezen.
Voor het overige deel van de vordering van immateriële schade is het hof van oordeel dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Oplegging van een maatregel
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.575,15 (tweeduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en vijftien cent) bestaande uit € 1.575,15 (duizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en vijftien cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2015 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.575,15 (tweeduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en vijftien cent) bestaande uit € 1.575,15 (duizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en vijftien cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2015 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 april 2019.
mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.