In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 30 januari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in Algerije in 2001, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, maar met enkele aanpassingen. Het hof verving een overweging over de staande- en aanhouding van de verdachte, voegde ambtshalve een bewijsoverweging toe en vulde de strafmotivering aan. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte dezelfde straf zou krijgen als in eerste aanleg was opgelegd. Het hof oordeelde dat, gezien de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en het feit dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had, een taakstraf niet uitvoerbaar zou zijn. Daarom werd enkel een vrijheidsbenemende straf passend geacht.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat de staande- en aanhouding onrechtmatig zouden zijn geweest. Het hof verwierp dit verweer en concludeerde dat de staande- en aanhouding rechtmatig waren. De verdachte en een medeverdachte waren in elkaars gezelschap aangetroffen en voldeden aan de signalementen die door de aangeefster waren gegeven. De verdachte droeg een blauwe jas en had een tas bij zich, wat leidde tot zijn aanhouding.
Op basis van camerabeelden concludeerde het hof dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte tijdens de diefstal. Het hof achtte diefstal in vereniging bewezen en bevestigde het vonnis van de kinderrechter, met inachtneming van de nieuwe overwegingen.