ECLI:NL:GHAMS:2019:3267

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
23-001351-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorhanden hebben van heroïne en cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben van heroïne en cocaïne op 23 september 2017 te Delft. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, bij niet verrichten te vervangen door 40 dagen jeugddetentie. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een lagere straf gevorderd, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, een hogere straf rechtvaardigen. Het hof verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte geen opzet had op het voorhanden hebben van de drugs en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, maar het hof achtte de verdachte wel strafbaar voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof legde een taakstraf op van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie, en oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden, wat de noodzaak voor een hogere straf onderstreepte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001351-18
datum uitspraak: 22 augustus 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-021533-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 juli 2018, 7 maart 2019 en 8 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 september 2017 te Delft, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van de harddrugs.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Voor zover de raadsman van de verdachte daartoe het door hem in eerste aanleg geschetste alternatief scenario opnieuw heeft bedoeld te schetsen, is dat alternatieve scenario in hoger beroep evenmin aannemelijk geworden.
Vrijspraak medeplegen
Het hof is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor nauwe en bewuste samenwerking, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 september 2017 te Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 2 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, bij niet verrichten te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, bij niet verrichten te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft opzettelijk een hoeveelheid cocaïne en een hoeveelheid heroïne voorhanden gehad. Het gebruik van deze stoffen levert gevaar op voor de volksgezondheid, nu zij sterk verslavend zijn en bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich meebrengen. Het gebruik hiervan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Op 7 maart 2019 is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op verzoek van de verdediging aangehouden. Namens de verdachte heeft zijn raadsman positief verklaard over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en bepleit dat de verdachte een kans verdiende de positieve wending in zijn leven aan te tonen door middel van een onderzoek door de Raad van de Kinderbescherming en door ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen en zelf een en ander toe te lichten.
Het hof concludeert dat de verdachte, anders dan door zijn raadsman aangegeven geen verantwoordelijkheid heeft genomen, nu hij niet heeft gereageerd op de uitnodigingen van de Raad voor de Kinderbescherming, geen contact heeft opgenomen met zijn advocaat en op 8 augustus 2019 niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen om te vertellen hoe het nu met hem gaat. Daarmee worden de zorgen die op basis van het eerdere raadsrapport over de verdachte bestonden beslist niet weggenomen.
Het nut van een voorwaardelijke straf is, gezien de proceshouding van de verdachte, voor het hof geen gegeven.
Het opleggen van een lagere straf dan in eerste aanleg is opgelegd acht het hof uit pedagogisch oogpunt geen verantwoord signaal naar deze verdachte.
Gezien hetgeen is bepaald in artikel 77gg Sr is de vrijspraak voor het medeplegen evenmin reden tot strafverlaging.
Alles afwegende en gelet op het bovenstaande acht het hof een hogere straf dan de advocaat-generaal heeft gevorderd passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 63, 77a, 77g, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. N.A. Schimmel en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 augustus 2019.
=========================================================================
[…]