ECLI:NL:GHAMS:2019:3241

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
200.250.535/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en waardering gezamenlijke woning in het kader van een ontbonden geregistreerd partnerschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 3 september 2019, gaat het om een zorgregeling en de waardering van de gezamenlijke woning van een ontbonden geregistreerd partnerschap. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, en de man, verweerder in principaal hoger beroep, zijn ouders van een minderjarige zoon. De vrouw verzoekt om wijziging van de zorgregeling, die momenteel inhoudt dat de minderjarige drie weekenden per maand bij de man verblijft. De vrouw stelt dat deze regeling niet in het belang van de minderjarige is, omdat zij om de week in het weekend werkt en daardoor weinig tijd met hem kan doorbrengen. De man daarentegen is van mening dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is en dat de vrouw haar werktijden kan aanpassen om meer tijd met hem door te brengen.

Het hof overweegt dat de huidige zorgregeling al anderhalf jaar goed functioneert en dat het belangrijk is dat de minderjarige frequent contact heeft met zijn vader. De raad voor de Kinderbescherming adviseert om de huidige regeling te handhaven, met een kleine aanpassing in de terugbrengtijd op zondag. Het hof besluit uiteindelijk om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de zorgregeling ongewijzigd blijft.

Daarnaast is er een geschil over de waardering van de gezamenlijke woning. De man stelt dat de woning moet worden getaxeerd op basis van een eerdere taxatie, terwijl de vrouw betwist dat er afspraken zijn gemaakt over de peildatum voor de waardering. Het hof oordeelt dat er geen overeenstemming is bereikt over de taxatie en bevestigt de beslissing van de rechtbank om de woning opnieuw te laten taxeren. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.250.535/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/265071 FARK 17-5897
Beschikking van de meervoudige kamer van 3 september 2019 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.M.C.M. van der Wel-Hiddes te Heemstede,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.E.M. Boukens te Hoorn.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
De Raad voor de Kinderbescherming, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 5 september 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 30 november 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 september 2018, welke beschikking is toegestuurd bij aparte brief van 30 november 2018, ingekomen op 3 december 2018.
2.2
De man heeft op 14 januari 2019 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 26 februari 2019 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 20 juni 2019 met bijlage, ingekomen op 21 juni 2019.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 4 juli 2019 plaatsgevonden. Beide partijen zijn verschenen, vergezeld van hun advocaten. Namens de raad is mevrouw A. Metselaar verschenen. Zij heeft de mondelinge behandeling bijgewoond voor zover deze betrekking had op de zorgregeling.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels ontbonden geregistreerd partnerschap van de vrouw en de man is [in] 2015 [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren.
De vrouw en de man oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 5 januari 2018 is bepaald dat [de minderjarige] drie opeenvolgende weekenden per vier weken van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur bij de man verblijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat [de minderjarige] drie opeenvolgende weekenden per vier weken van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur bij de man verblijft, aldus dat hij in een even weekend bij de vrouw verblijft, waarbij de vrouw [de minderjarige] op vrijdag bij de man brengt en de man [de minderjarige] op zondag bij de vrouw terugbrengt.
Tevens heeft de rechtbank de verdeling van de tussen partijen bestaande goederengemeenschap gelast op de wijze als in punt 2.7 van de bestreden beschikking overwogen en zoals hierna weergegeven onder 5.6, voor zover in hoger beroep van belang.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen en te bepalen dat [de minderjarige] één weekend per veertien dagen bij de man verblijft van vrijdag 19:00 uur tot zondag 18:30 uur.
4.3
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dat verzoek af te wijzen, en de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4.4
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man primair , met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de woning van partijen aan de [adres] te [plaats B] (hierna: de woning) aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 147.500,, waarbij de man ervoor zorg zal dragen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen zal worden ontslagen en waarbij de waarde ad € 147.500,-, verminderd met de hypothecaire leningen, bij helfte door partijen zal worden gedeeld, uitgaande van een resthypotheekschuld per oktober 2017 van € 123.781,-.
Subsidiair verzoekt de man te bepalen dat de woning wordt verkocht, waartoe partijen gezamenlijk een makelaar de opdracht zullen geven voor verkoop van de woning.
Met de verkoopopbrengst worden de hypothecaire leningen afgelost en de verkoopkosten voldaan. De overwaarde zal bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
4.5
De vrouw verzoekt het door de man in incidenteel hoger beroep verzochte af te wijzen en de man te veroordelen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep
5.1
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . Op grond van artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.2
Het hoger beroep van de vrouw is gericht tegen de zorgregeling gedurende de weekeinden zoals deze bij de bestreden beschikking is bepaald. De vrouw acht het niet wenselijk dat [de minderjarige] drie weekenden per maand bij de man verblijft. Zelf werkt zij om de week in het weekend en de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling betekent dat zij [de minderjarige] maar één weekend in de maand ziet. De vrouw moet veel werken om financieel rond te kunnen komen en kan daardoor maar weinig tijd met [de minderjarige] doorbrengen. Bij de vastgestelde zorgregeling heeft zij nog minder tijd om leuke dingen met hem te doen. De vrouw wil daarom de weekenden bij helfte verdelen en tevens een deel van de doordeweekse zorgtaken aan de man overdragen, zodat hij bijvoorbeeld ook betrokken kan zijn bij de school van [de minderjarige] .
5.3
De man stelt dat de door de vrouw verzochte zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] is. De vrouw kan haar werktijden aanpassen in die zin dat zij meer weekenden en minder uren doordeweeks werkt. Zij heeft doordeweeks voldoende gelegenheid om tijd met [de minderjarige] door te brengen. De vrouw heeft door haar verhuizing van [plaats B] naar [plaats A] (zonder toestemming van de man) afstand gecreëerd tussen [de minderjarige] en de man. Door die afstand is het voor de man, die vijf dagen per week in [plaats C] werkt met bijbehorende reistijd per trein, onmogelijk om doordeweeks de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. De huidige zorgregeling die partijen na hun uiteengaan hebben afgesproken, functioneert nu al meer dan anderhalf jaar en verloopt goed. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij drie van de vier weekenden omgang heeft met zijn vader. Er is dan ook geen reden de huidige regeling te wijzigen, aldus de man.
5.4
De raad heeft ter zitting geadviseerd de huidige zorgregeling te handhaven met dien verstande dat [de minderjarige] voortaan om 18:30 uur (in plaats van 19:00 uur) door de man wordt teruggebracht. De raad acht de huidige frequentie van de zorgregeling passend bij de leeftijd van [de minderjarige] . De raad acht het voorts in het belang van [de minderjarige] dat de man en de vrouw als ouder met elkaar leren communiceren en adviseert hulpverlening van Parlan of Altra, bijvoorbeeld de cursus Ouderschap Blijft.
5.5
Het hof is van oordeel dat de zorgregeling gedurende de weekenden, zoals deze door de rechtbank is vastgesteld, in de gegeven omstandigheden het meest wenselijk is voor [de minderjarige] . Voldoende aannemelijk is dat een verdeling van doordeweekse zorgtaken tussen de man en de vrouw niet althans zeer moeilijk uitvoerbaar is, gelet op het werkschema van de man met de bijbehorende reistijd van [plaats B] naar [plaats C] alsmede de feitelijke afstand tussen zijn woonplaats en die van de vrouw. Dat de man zijn werktijden gemakkelijk zou kunnen
aanpassen, is door hem gemotiveerd betwist en door de vrouw niet aangetoond. Voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn partijen daarom aangewezen op de weekenden. Het hof acht het met de raad in het belang van [de minderjarige] , die thans vier jaar oud is, dat hij frequent contact heeft met zijn vader. Gebleken is voorts dat de vastgestelde zorgregeling al anderhalf jaar wordt uitgevoerd en dat deze goed verloopt.
Het hof acht in deze omstandigheden het belang van de vrouw bij de door haar verzochte zorgregeling gedurende de weekenden minder zwaarwegend. Daarbij is van belang dat [de minderjarige] doordeweeks bij de vrouw verblijft en dat hij, naar ter zitting is gebleken, iedere doordeweekse dag, dus ook op de doordeweekse dag dat de vrouw niet werkt, om 14.15 uur uit school is.
Het hof ziet verder geen aanleiding de eindtijd van de zorgregeling op zondag aan te passen, zoals door de raad is geadviseerd.
Ter zitting is gebleken dat partijen niet of nauwelijks met elkaar communiceren. Teneinde de zorgregeling ook in de toekomst goed te laten verlopen, geeft het hof partijen in overweging het advies van de raad op te volgen en hulp te zoeken, bijvoorbeeld in de vorm van de training Ouderschap Blijft.
In incidenteel hoger beroep
5.6
In de bestreden beschikking onder 2.7.3 heeft de rechtbank (onder meer) het volgende overwogen:
Nu niet is gebleken dat partijen afspraken hebben gemaakt over de peildatum van de
waardering van de woning dient, zoals hiervoor reeds is overwogen, de woning tegen de
waarde op het moment van de feitelijke verdeling in de verdeling te worden betrokken.
De woning moet daarom opnieuw worden getaxeerd. Niet in geschil tussen partijen is dat,
indien de rechtbank zou beslissen dat de woning opnieuw getaxeerd moet worden, hiertoe
gezamenlijk aan makelaar Sopar opdracht gegeven zal worden. Afgesproken is dat beide
partijen bij de taxatie aanwezig mogen zijn en dat deze taxatie bindend is tussen partijen; de woning zal tegen deze waarde aan de man worden toegedeeld. De kosten van de taxatie komen voor rekening van partijen, ieder voor de helft.
De man zal ervoor zorgdragen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de
hypothecaire leningen zal worden ontslagen.
De getaxeerde waarde verminderd met de hypothecaire leningen, zal bij helfte door partijen
worden gedeeld, waarbij niet in geschil is dat zal worden uitgegaan van de rest
hypotheekschuld per oktober 2017 van € 123.781. De kosten van toedeling van de woning
aan de man zullen door partijen bij helfte worden gedragen.
5.7
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de peildatum van de waardering van de woning. Partijen hebben tijdens het mediationtraject, voorafgaande aan de procedure tot beëindiging van geregistreerd partnerschap, afgesproken dat de woning getaxeerd zal worden door Zekerhuis Makelaars. Zij hebben gezamenlijk opdracht gegeven aan Zekerhuis Makelaars en de taxatie is in aanwezigheid van de man en de vrouw op 15 september 2017 uitgevoerd. De vrouw heeft ook meebetaald aan de kosten van de taxatie. Verder heeft zij bij haar inleidend verzoekschrift d.d. 9 oktober 2017 dit taxatierapport overgelegd en gesteld dat de waarde van de woning € 147.500,- bedroeg. Uit de mondelinge afspraak tijdens het mediationtraject en de gedragingen van de vrouw nadien blijkt dat partijen overeenstemming hadden over de peildatum van de waardering van de woning, te weten de datum waarop de taxatie is uitgevoerd door Zekerhuis Makelaars. Die datum is slechts drie weken verwijderd van de peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden goederengemeenschap, te weten 9 oktober 2017. Bovendien was er ten tijde van de taxatie door Zekerhuis Makelaars op 15 september 2017
geen sprake meer van een gezamenlijke financiële huishouding, aangezien de vrouw de woning al in juli 2017 had verlaten. Naar de mening van de man dient, gelet op het voorgaande, te worden uitgegaan van de door Zekerhuis Makelaars getaxeerde waarde van de woning ad € 147.500,- en niet van de naderhand door Sopar Makelaars op 20 november 2018 getaxeerde waarde van € 190.000,-.
5.8
De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij erkent dat partijen voorafgaande aan de procedure tot beëindiging van geregistreerd partnerschap in mediation zijn geweest, maar stelt dat de mediation niet tot overeenstemming heeft geleid, ook niet met betrekking tot de taxatie van de woning door Zekerhuis Makelaars. De man heeft eenzijdig Zekerhuis Makelaars ingeschakeld. De vrouw was wel aanwezig tijdens de taxatie, maar was niet betrokken bij de opdracht. De vrouw stelt zich dan ook op het standpunt dat er geen van de hoofdregel afwijkende afspraken zijn gemaakt, dat de peildatum voor de waardering de datum van de feitelijke verdeling is en dat de rechtbank terecht een bindende taxatie heeft gelast. Partijen hebben daarna gezamenlijk opdracht gegeven aan Sopar Makelaars om de woning te taxeren. Van die taxatie moet worden uitgegaan, aldus de vrouw
5.9
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de mediation, die heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het inleidend verzoekschrift van de vrouw, niet tot overeenstemming tussen partijen heeft geleid. Mede in dat licht bezien, is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een in het kader van de mediation gemaakte (deel)afspraak tussen partijen om de woning te laten taxeren door Zekerhuis Makelaars. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist en de man heeft zijn stelling daartoe niet genoegzaam onderbouwd. Uit de stukken noch anderszins blijkt dat de vrouw mede opdracht heeft gegeven aan Zekerhuis Makelaars tot de betreffende taxatie. De overige door de man aangevoerde feitelijke omstandigheden zoals hiervoor onder 5.7 weergegeven, zijn op zichzelf noch in onderlinge samenhang voldoende om zijn stelling te ondersteunen dat sprake was van overeenstemming tussen partijen over de datum van taxatie door Zekerhuis Makelaars als peildatum van de waardering van de woning. Ook kunnen deze omstandigheden niet leiden tot een geslaagd beroep op de werking van de redelijkheid en de billijkheid in de door de man voorgestane zin. De grief in incidenteel hoger beroep faalt dus, zodat het door de man primair verzochte niet toewijsbaar is. Het subsidiair verzochte is door hem bij het onder 2.4 genoemde journaalbericht ingetrokken, zodat dit niet meer ter beoordeling staat.
5.1
Het voorgaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. De kosten van de procedure in hoger beroep dienen tussen partijen als gewezen geregistreerd partners aldus te worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voor een proceskostenveroordeling als door partijen over en weer verzocht, is geen plaats.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. R.G. Kemmers en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 3 september 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.