ECLI:NL:GHAMS:2019:3240

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
200.263.078/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten plaatsing op basis van artikel 6.1.2 Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft op 22 juli 2019 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 29 mei 2019, waarin een spoedmachtiging tot gesloten jeugdhulp was verleend. De GI, de gecertificeerde instelling, heeft op 13 augustus 2019 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2019 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming.

Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds 16 juni 2015 onder toezicht staat van de GI en sinds 4 oktober 2017 uit huis is geplaatst. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige], die in 2006 is geboren. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de GI verzoekt deze te bekrachtigen. Het hof heeft de gronden voor de machtiging gesloten jeugdhulp beoordeeld en vastgesteld dat deze nog steeds aanwezig zijn. Er waren ernstige zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige], die niet in staat was haar emoties te reguleren en daardoor onveilige situaties veroorzaakte.

Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige behandeling in de gesloten setting noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van [de minderjarige]. De raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij stabiliteit en zekerheid voor [de minderjarige] voorop staan. Het hof heeft uiteindelijk besloten de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, omdat de gronden voor de machtiging gesloten jeugdhulp nog steeds aanwezig zijn. De beslissing is genomen in het belang van [de minderjarige], die momenteel positieve ontwikkelingen doormaakt binnen de gesloten behandelgroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.263.078/01
zaaknummer rechtbank: C/13/666620 /JE RK 19-465
beschikking van de meervoudige kamer van 3 september 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.S. Pot te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
Als informant zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- Intermetzo.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 29 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 22 juli 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 mei 2019.
2.2
De GI heeft op 13 augustus 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 5 augustus 2019 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een (ongedateerde) brief van de zijde van de GI met bijlagen, ingekomen op 14 augustus 2019.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [de minderjarige] gesproken, in het bijzijn van mr. M.C. Spil, advocaat te Amsterdam.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 26 augustus 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. L.R. van Vliet, advocaat te Amsterdam en waarnemend voor mr. Pot voornoemd;
- de GI, vertegenwoordigd door een medewerker.
- [de minderjarige] , bijgestaan door mr. Spil voornoemd;
- de vader;
- Intermetzo, vertegenwoordigd door een medewerker;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
Het hof heeft de GI ter zitting verzocht de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 6 van de Jeugdwet waaraan in de bestreden beschikking wordt gerefereerd, in het geding te brengen. De betreffende verklaring bevindt zich inmiddels in het procesdossier.

3.De feiten

3.1
Verzoekster in hoger beroep is de moeder van [de minderjarige] , geboren [in] 2006 te [geboorteplaats] .
De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
[de minderjarige] staat met ingang van 16 juni 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 16 maart 2020. De daartoe strekkende beschikkingen van de kinderrechter bevinden zich in het dossier.
3.3
Op 4 oktober 2017 is [de minderjarige] uit huis geplaatst. Zij verbleef achtereenvolgens bij Philadelphia KVT en (sinds 27 februari 2018) bij Intermetzo, aanvankelijk op een crisisplek en daarna (vanaf 6 maart 2018) in een gezinshuis in [plaats A] . Sinds 4 februari 2019 verbleef [de minderjarige] op de open behandelgroep [x] bij Intermetzo in [plaats B] .
De daartoe strekkende beschikkingen van de kinderrechter bevinden zich in het dossier.
3.4
Vanaf 16 mei 2019 verblijft [de minderjarige] binnen een gesloten behandelgroep bij Intermetzo te [plaats B] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de op 16 mei 2019 verleende spoedmachtiging gesloten jeugdhulp gehandhaafd en is een machtiging gesloten jeugdhulp voor [de minderjarige] verleend met ingang van 29 mei 2019 tot 16 september 2019.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, de verzoeken van de GI af te wijzen.
[de minderjarige] en de vader sluiten zich bij dit verzoek aan.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 van de Jeugdwet kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om de jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien moeten de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.2
Naar ter zitting is gebleken, is niet in geschil dat ten tijde van de bestreden beschikking de gronden voor de machtiging gesloten jeugdhulp aanwezig waren. Ook het hof onderschrijft dat. Er waren ernstige zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . Zo was zij niet in staat haar emoties te reguleren, waardoor zij opgebouwde spanningen niet kon herkennen en agressief werd of wegliep. Dit had tot gevolg dat zij onveilige situaties veroorzaakte en/of zelf in onveilige situaties terecht kwam, waardoor behandeling in een gesloten setting onontkoombaar was.
5.3
Gebleken is dat [de minderjarige] vanaf medio mei 2019, dus nu bijna vier maanden, binnen een gesloten behandelgroep van Intermetzo in [plaats B] verblijft. Uit de processtukken en ter zitting is gebleken dat zij, naast de groepsbehandeling, psychomotorische therapie (PMT) en therapie met behulp van hulphonden (Hulphond) krijgt. Zij staat op de wachtlijst voor traumatherapie (EMDR). Onlangs heeft zij de groepstraining Solide Basis positief afgerond, waarbij de nadruk ligt op het versterken van het zelfbeeld en de eigen identiteit. Het gaat sinds haar gesloten plaatsing beter met [de minderjarige] . Ter zitting is gebleken dat het onderzoek naar het perspectief van [de minderjarige] op 9 juli 2019 is gestart. Onderzocht wordt of de vader van [de minderjarige] een passende, permanente woonplek kan bieden. Ter zitting kon de gedragsdeskundige van Intermetzo niet zeggen hoeveel tijd het onderzoek nog in beslag zal nemen; zij schat het voorlopig op een paar maanden.
5.4
Ter beoordeling is de vraag of de gronden voor de machtiging gesloten jeugdhulp voor [de minderjarige] ook nu nog aanwezig zijn.
De moeder, [de minderjarige] (bij monde van haar advocaat) en de vader vinden van niet. [de minderjarige] kan nu bij de vader terecht en bij hem wonen. Het perspectiefonderzoek laat te lang op zich wachten en had inmiddels afgerond moeten zijn. De behandeling die [de minderjarige] nu krijgt, kan ook vanuit het verblijf bij de vader worden geboden. Het wordt tijd dat [de minderjarige] duidelijkheid en zekerheid krijgt over waar zij in de toekomst kan verblijven. Dan weet de vader ook waar hij aan toe is en kan hij de nodige voorzieningen treffen.
[de minderjarige] zelf heeft tijdens het gesprek met de voorzitter laten weten graag bij de vader te willen wonen en het daar naar haar zin te hebben. Eens in de veertien dagen gaat zij een weekend naar hem toe. Zij verblijft nu, tijdens de vakantie, een aantal weken bij hem en dat gaat prima.
5.5
De GI is van mening dat de gronden voor de machtiging ook nu nog aanwezig zijn. De behandelingen die [de minderjarige] thans binnen de gesloten behandelgroep heeft, moeten aldaar worden voortgezet. Om de huidige positieve ontwikkeling vast te houden en voort te zetten, is het van belang dat [de minderjarige] de tijd en de ruimte krijgt om zich binnen duidelijke kaders, structuur en veiligheid verder te ontwikkelen. Wanneer zij nu naar een open behandelgroep zou gaan, zal dit naar verwachting een negatief effect op [de minderjarige] hebben en haar behandeling negatief beïnvloeden. Dat geldt ook als zij vanaf nu de behandelingen vanuit de verblijfplaats van de vader zou ondergaan. Wat het perspectiefonderzoek betreft moet zorgvuldig worden onderzocht of [de minderjarige] blijvend bij de vader kan wonen. Om toe te werken naar deze mogelijke woonplek is het in ieder geval van belang dat [de minderjarige] haar emoties onder controle krijgt, zodat zij minder last heeft van oplopende en onhoudbare spanningen. Het is van belang dat [de minderjarige] meer adequate coping mechanismen leert gebruiken, aldus de GI.
5.6
De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Stabiliteit en zekerheid zijn voor [de minderjarige] nu het meest belangrijk. Alvorens naar de vader te verhuizen, moet eerst na zorgvuldig onderzoek komen vast te staan dat deze woonplek in het belang van [de minderjarige] wenselijk is en dat haar vandaaruit alle nodige hulp en voorzieningen kunnen worden geboden. De resultaten van het perspectiefonderzoek moeten daarom eerst worden afgewacht. Het is niet in het belang van [de minderjarige] als zij in afwachting van die resultaten eerst nog naar een andere behandelgroep gaat en zich daar weer moet aanpassen, aldus de raad.
5.7
Het hof is met de moeder, de vader en de advocaat van [de minderjarige] van oordeel dat de resultaten van het perspectiefonderzoek naar de vader te lang op zich laten wachten. Zowel de kinderrechter (in de bestreden beschikking) als het hof (in zijn laatste beschikking van 30 juli 2019) hebben aangedrongen op een spoedige uitvoering van dit onderzoek, zodat de resultaten uiterlijk in september 2019 bekend zouden zijn. Gebleken is echter dat het nog de nodige maanden zal duren voordat de resultaten bekend zijn. Het hof gaat ervan uit dat de GI alles in het werk zal stellen om te bewerkstelligen dat het onderzoek dat op 9 juli 2019 is gestart, zo spoedig mogelijk wordt voortgezet en afgerond. In het belang van [de minderjarige] moet immers duidelijk worden waar zij blijvend kan wonen. Ook de vader moet weten waar hij aan toe is. Het hof gaat er tevens vanuit dat alle betrokkenen hun volledige medewerking aan het onderzoek zullen verlenen.
5.8
Het voorgaande kan echter bij de huidige stand van zaken nog niet tot het oordeel leiden dat [de minderjarige] in dit stadium al bij de vader kan gaan wonen. Als gezegd, waren er ernstige zorgen over [de minderjarige] toen zij medio mei 2019 werd geplaatst binnen de gesloten behandelgroep en verblijft zij daar nu bijna vier maanden. Ter zitting is duidelijk geworden dat [de minderjarige] zich daar positief ontwikkelt. Tevens is echter voldoende aannemelijk geworden dat de behandelingen aldaar de ernstige zorgen die ten tijde van haar plaatsing bestonden, nog niet tot zodanige omvang hebben teruggebracht dat zij nu al kan worden overgeplaatst naar een open behandelgroep of, wat zij het liefste wil, bij de vader kan wonen. Daarbij is tevens van belang dat het onderzoek naar de verblijfplaats van de vader als woonplek van [de minderjarige] en naar de voorzieningen die daarvoor nodig zijn, nog niet is afgerond. Met de raad is het hof van oordeel dat dit onderzoek zorgvuldig dient te geschieden. Na alle veranderingen en wisselingen die [de minderjarige] heeft moeten meemaken, moet er immers vóór alles naar worden gestreefd dat haar situatie stabiel is en dat zij een vaste woonplek krijgt waar zij in de toekomst kan verblijven.
5.9
Het hof is daarom van oordeel dat de gronden voor de machtiging gesloten jeugdhulp voor [de minderjarige] ook thans nog aanwezig zijn. Dat leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mw. mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 3 september 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.