ECLI:NL:GHAMS:2019:3229

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
200.244.802/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over terugvordering graafmachine en betaling achterstallige leasetermijnen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen Caterpillar Financial Services Netherlands B.V. en Royalty Euro B.V. Caterpillar heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin haar vorderingen tot terugvordering van een graafmachine en betaling van achterstallige leasetermijnen waren afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de betalingsachterstand van Royalty Euro niet zodanig was dat ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd was. Caterpillar had een financiële leaseovereenkomst gesloten met Royalty Euro, waarbij een graafmachine aan Royalty Euro in gebruik was gegeven. Royalty Euro had betalingsachterstanden opgelopen, waarop Caterpillar verschillende aanmaningen had gestuurd. In hoger beroep heeft Caterpillar gevorderd dat Royalty Euro de graafmachine zou teruggeven en de achterstallige bedragen zou betalen. Het hof oordeelde dat de geringe betalingsachterstand niet voldoende was voor ontbinding van de overeenkomst en dat de vordering tot afgifte van de graafmachine niet kon worden toegewezen. Het hof heeft echter wel een deel van de geldvordering van Caterpillar toegewezen, omdat Royalty Euro erkende dat zij een bedrag aan achterstallige leasetermijnen verschuldigd was. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden door het hof gematigd tot een bedrag dat in overeenstemming was met de geldende normen. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover het de geldvorderingen betrof en wees deze gedeeltelijk toe, terwijl het vonnis voor het overige werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.244.802/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/648955 / KG ZA 18-551
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 september 2019
inzake
CATERPILLAR FINANCIAL SERVICES NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. R.E. Jonen te Amsterdam,
tegen
ROYALTY EURO B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.R.S. van Nuss te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Caterpillar en Royalty Euro genoemd.
Caterpillar is bij dagvaarding van 13 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 17 juli 2018 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de voorzieningenrechter), onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen Caterpillar als eiseres en Royalty Euro als gedaagde.
Bij arrest van 11 september 2018 heeft het hof een comparitie van partijen bepaald, welke op 18 oktober 2018 heeft plaatsgevonden en waarvan proces verbaal is opgemaakt. Tijdens deze zitting heeft Caterpillar nadere producties in het geding gebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord;
- akte;
- antwoordakte.
Caterpillar heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Caterpillar alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Royalty Euro in de proceskosten in beide instanties, waaronder de nakosten te vermeerderen met rente.
Royalty Euro heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Caterpillar in de proceskosten van (het hof begrijpt) het hoger beroep.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. In deze zaak gaat het, samengevat weergegeven, om het volgende.
2.2.
Op 17 mei 2017 hebben partijen een financiële-lease-overeenkomst (verder: de overeenkomst) gesloten op grond waarvan door Caterpillar een graafmachine (merk Caterpillar, model [model] en serienummer [nummer] ) (verder: de graafmachine) aan Royalty Euro in gebruik is gegeven. In de overeenkomst is bepaald dat de door Caterpillar gehanteerde Algemene Voorwaarden daarvan onderdeel uitmaken.
2.3.
Vanaf 17 augustus 2017 heeft (de advocaat van) Caterpillar Royalty Euro verschillende malen aangesproken op en aangeschreven over betalingsachterstanden en Royalty Euro gesommeerd tot betaling over te gaan.
2.4.
Bij brief van 29 mei 2018 heeft de advocaat van Caterpillar Royalty Euro aangemaand binnen drie dagen tot betaling van een bedrag van € 4.007,45 over te gaan met de mededeling dat bij gebreke daarvan de overeenkomst zou worden beëindigd en tot afgifte van de graafmachine zou worden gesommeerd alsook verdere rechtsmaatregelen zouden worden genomen.
2.5.
Bij brief van 4 juni 2018 heeft de advocaat van Caterpillar aan Royalty Euro meegedeeld voor zover nodig de overeenkomst te beëindigen. Royalty Euro werd gesommeerd de graafmachine binnen 24 uur af te geven.

3.Beoordeling

3.1.
Bij inleidende dagvaarding heeft Caterpillar gevorderd Royalty Euro te veroordelen om:
i. binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis de graafmachine te hebben afgegeven op een nader door Caterpillar aan te wijzen locatie in Nederland, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of deel van de dag dat hieraan niet wordt voldaan;
ii. tegen kwijting aan Caterpillar te betalen een bedrag van € 4.007,45 (€ 2.596,74 aan achterstallige leasetermijnen, € 17,51 aan rentekosten en € 1.393,20 aan buitengerechtelijke incassokosten) met contractuele rente daarover gelijk aan de herfinancieringsrente van de ECB, verhoogd met 5% vanaf 17 mei 2018 tot de voldoening;
iii. de proceskosten te betalen, waaronder de nakosten te vermeerderen met rente.
Royalty Euro heeft verweer gevoerd en heeft gevorderd de vorderingen van Caterpillar af te wijzen.
3.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in de eerste plaats geoordeeld dat Caterpillar onvoldoende spoedeisendheid belang had bij haar vorderingen. Zij heeft hiertoe ten aanzien van de vordering tot teruggaaf van de graafmachine overwogen dat Caterpillar de overeenkomst weliswaar had beëindigd, maar dat zij aan Royalty Euro facturen voor de maandelijkse leasetermijnen is blijven sturen en dat onweersproken is gebleven dat deze leasetermijnen tot en met 16 augustus 2018 door Royalty Euro zijn betaald. Verder heeft de voorzieningenrechter overwogen dat Caterpillar haar spoedeisend belang bij de geldvordering in het geheel niet heeft onderbouwd. Ten overvloede heeft de voorzieningenrechter naar aanleiding van een daaromtrent tussen partijen bestaand geschil voorts overwogen dat de meest aannemelijke uitleg van het betalingsschema in de overeenkomst is dat Royalty Euro vanaf de aanvangsdatum, 17 mei 2017, niet (zoals zij kennelijk meent) twee maar drie maandelijkse termijnen van € 2.395,50 (exclusief btw) aan Caterpillar diende te betalen (en vervolgens maandelijks een lagere leasetermijn). De voorzieningenrechter heeft ten slotte overwogen dat de door Caterpillar gevorderde buitengerechtelijke kosten dienen te worden berekend volgens de normen die zijn neergelegd in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en dan in deze zaak (afgerond) € 450,- (inclusief btw) zouden bedragen. De gevraagde voorzieningen zijn geweigerd en Caterpillar is veroordeeld in de proceskosten.
Caterpillar komt met twee grieven op tegen de overweging over de berekening van de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten (grief 2) en tegen de afwijzing van haar (overige) vorderingen (grief 1) en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
3.3.
Voor toewijzing van de vordering tot afgifte van de graafmachine in kort geding is vereist dat voldoende aannemelijk is dat deze vordering in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen en van Caterpillar niet kan worden gevergd dat zij de afloop van een bodemprocedure afwacht. Voor de vraag of plaats is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding dient die vordering voldoende aannemelijk te zijn en dient een spoedeisend belang te bestaan, terwijl bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal moeten worden betrokken.
3.4.
Het hof stelt voorop dat, hoewel Caterpillar de overeenkomst heeft “beëindigd”, hetgeen op opzegging wijst, zij heeft beoogd deze te ontbinden. Niet alleen blijkt dit genoegzaam uit haar stellingen in appel, het sluit ook aan bij artikel 8 van de Algemene Voorwaarden dat met de term “beëindiging” kennelijk doelt op ontbinding. Royalty Euro stelt zich op het standpunt dat Caterpillar de overeenkomst niet op goede gronden heeft ontbonden. Caterpillar heeft (ook) in hoger beroep niet betwist dat Royalty Euro de aan haar door Caterpillar toegezonden facturen voor de maandelijkse leasetermijnen vanaf medio 2018 steeds heeft voldaan. Om die reden acht het hof het aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat, gelet op de geringe omvang van de thans bestaande betalingsachterstand (zie hierna onder 3.5), geen sprake is van een zodanige tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst dat ontbinding van de overeenkomst is gerechtvaardigd. Een veroordeling tot afgifte van de graafmachine kan dan niet aan de orde zijn. Grief 1 heeft in zoverre geen succes.
3.5.
Royalty Euro heeft bij memorie van antwoord te kennen gegeven dat zij naar aanleiding van de uitleg die de voorzieningenrechter aan het overeengekomen betaalschema heeft gegeven, erkent dat zij op grond van de overeenkomst drie leasetermijnen ad € 2.898,55 (inclusief btw) aan Caterpillar is verschuldigd. In de door haar nog genomen akte heeft Royalty Euro te kennen gegeven bereid te zijn het verschil tussen de onbetaald gebleven (derde) termijn van € 2.898,55 en de door Caterpillar verschuldigde proceskosten van de eerste aanleg, € 1.950,- aan Caterpillar te betalen. De geldvordering van Caterpillar zal tot een bedrag van € 948,55 worden toegewezen, nu de vordering, gelet op deze erkenning, tot dit bedrag vaststaat. Van een mogelijk restitutierisico is niet gebleken en dat risico is gelet op de relatief geringe omvang van het toe te wijzen bedrag ook niet aannemelijk. De gevorderde rente is eveneens toewijsbaar omdat daartegen geen specifiek verweer is gevoerd. In zoverre slaagt grief 1. Voor het overige faalt deze grief behoudens voor zover hierna met betrekking tot de toewijsbaarheid van een gedeelte van de gevorderde incassokosten zal worden geoordeeld. Bij dit alles verdient nog opmerking dat de voorzieningenrechter Caterpillar, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, terecht in de proceskosten heeft verwezen, reden waarom die kostenveroordeling in stand blijft en het Caterpillar toekomende met dat bedrag moet worden verminderd.
3.6.
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt het hof het volgende. Weliswaar betreft het hier een handelstransactie en bevat artikel 10 van de Algemene Voorwaarden een regeling omtrent de buitengerechtelijke incassokosten, maar dat neemt niet weg dat in een procedure dergelijke kosten op grond van het bepaalde in art. 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW eerst voor vergoeding in aanmerking komen indien aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets is voldaan. Dat betekent dat deze kosten niet alleen binnen een redelijke omvang moeten blijven, maar ook dat het in de gegeven omstandigheden redelijk moet zijn deze kosten te maken. Dat namens Caterpillar buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat zij hiertoe genoodzaakt was, is voldoende aannemelijk geworden. Echter gelet op de omvang van de verrichte werkzaamheden die niet meer hebben omvat dan de gebruikelijke aanmaningen, zijn de gevorderde incassokosten ten bedrage van € 1.393,20 niet van redelijke omvang. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat conform de normen van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten de buitengerechtelijke kosten in dit geval afgerond € 450,- (inclusief btw) bedragen. Dit bedrag zal worden toegewezen, zodat grief 1 ook in zoverre slaagt. Grief 2 faalt.
3.7.
Het voorgaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover de geldvorderingen van Caterpillar geheel zijn afgewezen. Deze zullen alsnog gedeeltelijk worden toegewezen als hierna aan te geven. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt Caterpillar veroordeeld in de kosten van de procedure in appel.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover de vorderingen Royalty Euro te veroordelen tot het betalen van achterstallige leasetermijnen en buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Royalty Euro tot betaling aan Caterpillar van € 948,55, zijnde het verschil tussen een achterstallige leasetermijn van € 2.898,55 en een bedrag van € 1.950,- wegens de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, alsmede van een bedrag van
€ 450,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, een en ander te vermeerderen met de contractuele rente daarover, gelijk aan de herfinancieringsrente van de ECB, verhoogd met 5% vanaf 17 mei 2018 tot de voldoening;
wijst het meer gevorderde ter zake van achterstallige leasetermijnen en/of buitengerechtelijke incassokosten af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt Caterpillar in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Royalty Euro begroot op € 726,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, R.J.M. Smit en F.J. Verbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 september 2019.