ECLI:NL:GHAMS:2019:3218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
200.258.515/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen na onvoldoende stappen door de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B]. De vader van de kinderen had hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De vader betoogde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren, omdat de gecertificeerde instelling (GI) onvoldoende concrete stappen had gezet om de doelen van de ondertoezichtstelling te behalen. De GI daarentegen stelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was, omdat de vader en de kinderen onvoldoende meewerkten aan de hulpverlening en er nog steeds zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen.

Het hof heeft vastgesteld dat de GI, ondanks de schriftelijke aanwijzing aan de vader, niet in staat was om de hulpverlening op gang te brengen. Er waren slechts enkele gesprekken geweest tussen de GI en de kinderen, en de vader had niet adequaat gereageerd op de aanwijzingen van de GI. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling veel druk en stress had veroorzaakt bij de kinderen, en dat het op dit moment redelijk goed met hen ging. De kinderen hadden goed gepresteerd op school en hadden geen contact met de moeder gewenst.

Op basis van deze overwegingen heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van effectieve hulpverlening en de noodzaak voor de GI om concrete stappen te zetten in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.258.515/01
zaaknummer rechtbank: C/13/661773 / JE RK 19-141
beschikking van de meervoudige kamer van 3 september 2019 inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.S. Rabarison te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 14 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 26 april 2019 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 14 maart 2019.
2.2
De GI heeft op 28 juni 2019 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De voorzitter heeft op 7 augustus 2019 in bijzijn van de griffier met [kind A] en [kind B] afzonderlijk gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 augustus 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. R.S. Rabarison;
- de gezinsmanager, namens de GI;
- de moeder.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd met bijlage, te weten een brief van 23 mei 2019 van het Openbaar Ministerie aan de vader inhoudende een kennisgeving sepot.

3.De feiten

3.1
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [kind A] , [in] 2002, te Suriname, en
- [kind B] , [in] 2004, te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind A] en [kind B] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen). De kinderen verblijven bij de vader.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2017 is, voor zover thans in hoger beroep van belang, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald, is het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag over de kinderen te belasten afgewezen en is het verzoek van de moeder om tussen haar en de kinderen een zorgregeling vast te stellen eveneens afgewezen.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 oktober 2018 zijn de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden, te weten tot 5 april 2019.
3.4
De GI heeft de vader op 29 januari 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven tot het verlenen van medewerking en ondersteuning aan het voeren van gesprekken tussen de kinderen en de GI, aan een huisbezoek en aan de hulpverlening uitgevoerd door Eigen Plan. Deze schriftelijke aanwijzing is bij beschikking van 14 maart 2019 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd voor de duur van een half jaar, te weten tot 5 oktober 2019. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar, te weten tot 5 april 2020.
4.2
De vader verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling (alsnog) af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt in principaal hoger beroep de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans zijn verzoek af te wijzen.
De GI verzoekt in incidenteel hoger beroep het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar alsnog toe te wijzen, althans de ondertoezichtstelling te verlengen voor een periode die het hof juist acht.
4.4
De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep het verzoek van de GI af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag voor of de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn, en zo ja, met welke duur de ondertoezichtstelling dan moet worden verlengd.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De vader betoogt dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn. De door de GI gestelde doelen voor de ondertoezichtstelling berusten op onjuiste veronderstellingen. Ook vormen zij onvoldoende grond om een zware maatregel als een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen is geen sprake. De vader heeft voldoende medewerking verleend aan de in het kader van de ondertoezichtstelling gestelde doelen. Zo hebben in oktober 2018 en november 2018 vijf gesprekken met de kinderen en twee gesprekken met de vader plaatsgevonden. Er is dan ook voldoende inzicht in het welzijn, de veiligheid en de opvoedomgeving van de kinderen. Daarnaast gaat het goed met de kinderen. Zij hebben contact met vrienden en familie, doen leuke dingen en hebben toegang tot sociale media. De vader geeft de kinderen ruimte om contact te hebben met de moeder. Aanvankelijk heeft hij de kinderen ook gestimuleerd om contact met de moeder op te nemen. Nadat de kinderen herhaaldelijk hebben laten weten geen contact met de moeder te willen, heeft de vader deze wens van de kinderen gerespecteerd. Voorts stelt de Hoge Raad hoge eisen aan een ondertoezichtstelling die is bedoeld om een omgangsregeling tussen kinderen en een ouder tot stand te brengen. Aan deze hoge eisen is in de onderhavige situatie niet voldaan. De kinderen hebben rust nodig en de vader en de kinderen willen verder met hun leven. De druk van de ondertoezichtstelling, de continue dwang tot contactherstel met de moeder, de gesprekken over het verleden en de dreiging van een mogelijke uithuisplaatsing brengen veel spanningen teweeg bij de kinderen. Dit is niet in hun belang en de ondertoezichtstelling schiet dan ook zijn doel voorbij. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd en het verzoek van de GI dient te worden afgewezen, aldus de vader.
5.4
De GI stelt zich op het standpunt dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De vader en de kinderen werken onvoldoende mee aan het behalen van de in het kader van de ondertoezichtstelling gestelde doelen. De GI heeft meerdere pogingen ondernomen om met de vader en de kinderen in gesprek te gaan. Ook heeft de GI de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven. Dit heeft echter niet geleid tot medewerking aan de hulpverlening. Hierdoor is thans nog steeds sprake van een bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. De vader doet er nog steeds alles aan om te voorkomen dat de GI zicht krijgt op de thuissituatie. De kinderen staan onder invloed van de vader, zodat zij niet vrij zijn om hun mening te geven. Uit het raadsrapport volgt dat ook de raad zorgen heeft over het leefklimaat waarin de kinderen opgroeien en de sociaalemotionele ontwikkeling van de kinderen. Er heeft geen taxatiegesprek kunnen plaatsvinden om een inschatting te maken van de veiligheid, omdat de kinderen niet meewerkten aan nader onderzoek. De raad heeft de indruk gekregen dat vaders houding hierbij een rol heeft gespeeld.
Door de houding van de vader en de kinderen kunnen de gestelde doelen niet worden behaald. Tijdens de gesprekken die de gezinsmanager in oktober 2018 met de kinderen heeft gevoerd, wilden de kinderen inhoudelijk enkel over school praten. Sinds januari 2019 willen de kinderen helemaal geen gesprekken meer voeren met de GI. De GI heeft onvoldoende inzicht gekregen in het welzijn en de veiligheid van de kinderen in de opvoedsituatie bij de vader. Ook heeft de GI onvoldoende inzicht in de vrijetijdsbesteding, het sociale netwerk, de seksuele ontwikkeling en het psychosociaal functioneren van de kinderen. De vader en de kinderen ontkennen de zorgen, vinden dat alle vragen van de GI reeds zijn beantwoord en vinden de gespreksonderwerpen stressvol. Ook de moeder heeft geen zicht op de kinderen. Ten aanzien van het ontbreken van contact tussen de moeder en de kinderen maakt de vader niet inzichtelijk wat hij doet om de kinderen te stimuleren om contact te hebben met de moeder. De kinderen laten weten geen contact met de moeder te willen, maar vertellen niet wat hiervoor de reden is. De GI heeft zorgen over ouderverstoting. De kinderen kunnen hierdoor mogelijk psychische klachten, een verminderd gevoel van eigenwaarde en identiteitsproblematiek ontwikkelen. Nu de gestelde doelen nog niet zijn behaald, is het van belang dat de ondertoezichtstelling ook na 5 oktober 2019 voortduurt. Het verzoek van de vader dient dan ook te worden afgewezen en het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar dient te worden toegewezen, aldus de GI.
5.5
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. De moeder heeft geen contact met de kinderen. Zij heeft de afgelopen periode wel contact gehad met de scholen van de kinderen. Ook heeft zij getracht de kinderen te benaderen via sociale media. Daarnaast heeft zij [kind A] kaarten gestuurd om haar te feliciteren met haar verjaardag en met het behalen van haar eindexamen. Sinds de ondertoezichtstelling is het niet gelukt om contact tussen de moeder en de kinderen tot stand te brengen. De moeder begrijpt dat de kinderen stress ervaren van de ondertoezichtstelling en rust willen hebben. De moeder wil vooral graag weten hoe het met de kinderen gaat. Haar deur staat altijd voor hen open, aldus de moeder.
5.6
[kind A] heeft ter gelegenheid van haar gesprek met de voorzitter verklaard dat het op dit moment goed met haar gaat. Zij is onlangs geslaagd voor haar eindexamen en begint eind augustus 2019 aan haar vervolgopleiding. Het gaat goed in de thuissituatie bij de vader. In het kader van een recente vakantie naar Suriname heef zij contact gehad met familieleden van zowel moeders- als vaderszijde. [kind A] wil op dit moment geen contact met de moeder. Dit is wellicht anders als zij ouder is. De ondertoezichtstelling is dan ook niet nodig en belastend, aldus [kind A] .
5.7
[kind B] heeft ter gelegenheid van zijn gesprek met de voorzitter verklaard dat het op dit moment goed met hem gaat. Op school is hij over naar de vierde klas van de Havo. Na het behalen van zijn Havo diploma wil hij doorstromen naar het VWO. Op dit moment wil hij geen contact met de moeder, maar later is dat misschien anders. De ondertoezichtstelling is niet noodzakelijk en heeft bij hem veel spanningen veroorzaakt, aldus [kind B] .
5.8
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De ouders zijn in oktober 2015 uit elkaar gegaan. Twee jaar daarvoor heeft de moeder een hartstilstand gehad. Zij heeft daarna lange tijd moeten revalideren, waardoor zij verminderd beschikbaar was voor de kinderen. Sinds het uiteengaan van de ouders verblijven de kinderen bij de vader en hebben de kinderen geen contact met de moeder. In oktober 2017 heeft de politie een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis, naar aanleiding van twee aangiftes van vriendinnen van [kind A] jegens de vader waarin zij hem beschuldigden van ontucht jegens hen. Veilig Thuis heeft nadien een aantal gesprekken gevoerd met de vader en de kinderen. Uit de rapportage van 16 januari 2018 blijkt dat Veilig Thuis opvoedondersteuning op dat moment noodzakelijk achtte voor het gezin. Volgens Veilig Thuis diende onderzocht te worden in hoeverre de ouders afspraken met elkaar konden maken over de kinderen, diende het contact tussen de moeder en de kinderen te worden hersteld en diende de kinderen een veilig opvoedklimaat te worden geboden, waarin voor hen voldoende ruimte was om zich te ontwikkelen en waarin zij beschikten over een eigen netwerk van familie en vrienden. Omdat deze doelstellingen onvoldoende van de grond kwamen, is de zaak nadien overgedragen aan de GI voor preventieve Jeugdbescherming. Vanaf januari 2018 heeft de GI getracht contact te leggen met de vader en de kinderen. Omdat ook dit onvoldoende van de grond kwam, heeft de GI de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de opvoedsituatie en veiligheid van de kinderen bij de vader en naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling. De kinderen zijn op 5 oktober 2018 onder toezicht gesteld. De doelen van de ondertoezichtstelling waren onder andere het tot stand brengen van hulpverlenende en coachende gesprekken met de kinderen, het in kaart brengen van het welzijn en de veiligheid van de kinderen en het tot stand brengen van omgang tussen de moeder en de kinderen. Sinds de start van de ondertoezichtstelling is het moeizaam gebleken om de hulpverlening op gang te brengen. In oktober en november 2018 hebben in het kader van de ondertoezichtstelling in totaal vijf gesprekken plaatsgevonden, waarvan drie gesprekken tussen de kinderen en de GI en twee gesprekken tussen de vader en de GI. Naast deze vijf gesprekken heeft de GI de vader uitgenodigd om het gezinsplan te bespreken, waarop de vader heeft laten weten daaraan geen behoefte te hebben. Omdat het contact met de vader niet tot stand kwam, heeft de GI de vader op 29 januari 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven. Deze schriftelijke aanwijzing hield in dat de vader diende te verschijnen op gesprekken met de gezinsmanager en diende mee te werken aan de hulpverlening. Begin april 2019 heeft de GI de vader en de kinderen uitgenodigd voor een gesprek om de doelen van de ondertoezichtstelling te bespreken. Hierop hebben de vader en de kinderen afwijzend gereageerd. Nadien heeft de GI de kinderen nogmaals uitgenodigd voor een gesprek waarbij tevens de moeder aanwezig zou zijn. Hierop hebben de kinderen niet gereageerd.
5.9
Het hof overweegt dat uit het voorgaande volgt dat de hulpverlening sinds de start van de ondertoezichtstelling niet van de grond is gekomen. In het kader van de ondertoezichtstelling hebben slechts vijf gesprekken tussen de GI en de vader en de kinderen plaatsgevonden. Nadien heeft de GI getracht contact te krijgen met het gezin. Dit is nauwelijks gelukt. De GI heeft de vader op 29 januari 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven. De vader heeft de schriftelijke aanwijzing niet opgevolgd. De GI heeft vervolgens geen, althans onvoldoende middelen ingezet om de vader te bewegen om mee te werken aan de hulpverlening, hoewel zij ingevolge het bepaalde in artikel 1:263 lid 3 BW bijvoorbeeld de mogelijkheid heeft om de kinderrechter te verzoeken een sanctie in de vorm van een civielrechtelijk dwangmiddel op te leggen om naleving van een schriftelijke aanwijzing te realiseren. Evenmin heeft de GI ter zitting in hoger beroep duidelijk kunnen maken op welke wijze zij in het kader van de ondertoezichtstelling gestelde doelen denkt te gaan realiseren, anders dan opnieuw te proberen met de vader en de kinderen in gesprek te komen. Al met al is het hof van oordeel dat de GI, ook na het geven van de schriftelijke aanwijzing, onvoldoende concrete stappen heeft gezet en middelen heeft aangewend om de doelen te behalen. Daarom bestaat naar het oordeel van het hof thans geen goede grond meer voor ondertoezichtstelling van de kinderen, nu in het kader van de ondertoezichtstelling geen (verdere) resultaten zijn te verwachten. Daarbij komt dat het hof op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep constateert dat het op dit moment naar omstandigheden redelijk goed gaat met de kinderen. Zij hebben het afgelopen jaar beiden goed gepresteerd op school, in die zin dat [kind A] is geslaagd voor haar eindexamen en dat [kind B] over is naar de vierde klas van de Havo. [kind A] start eind augustus van dit jaar met haar vervolgopleiding en [kind B] is voornemens om na het behalen van zijn Havo diploma door te stromen naar het VWO. Daarnaast zit [kind B] op voetbal en hebben de kinderen in het kader van een recente reis naar Suriname contact (gehad) met familieleden aldaar van zowel moeders- als vaderszijde. De vader heeft ter zitting in hoger beroep onweersproken gesteld dat de kinderen inmiddels allebei beschikken over een iPad, dat [kind B] een telefoon heeft en dat de kinderen gebruik (mogen) maken van sociale media. Voorts blijkt uit de hiervoor onder 2.4 genoemde brief van 23 mei 2019 van het Openbaar Ministerie dat de strafzaak tegen de vader inmiddels is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Gebleken is dat de ondertoezichtstelling vanaf de aanvang veel druk, stress en spanningen bij de kinderen en het gezin heeft veroorzaakt. Het hof sluit mede hierom niet uit dat een verlenging van de ondertoezichtstelling, mede gelet op de houding van de vader ten opzichte van de hulpverlening, een averechts effect zal hebben op de kinderen en juist bijdraagt aan een bedreiging van de sociaalemotionele ontwikkeling van de kinderen, zodat ook om die reden de grond voor ondertoezichtstelling van de kinderen thans is komen te vervallen. Het hof acht het zorgelijk dat tussen de moeder en de kinderen reeds lange tijd geen sprake is van contact. Op dit moment ziet het hof echter, mede gelet op de leeftijd van de kinderen en de omstandigheid dat zij herhaaldelijk en consequent aan de verschillende betrokken hulpverleningsinstanties hebben laten weten op dit moment geen contact te willen met de moeder, geen meerwaarde van de ondertoezichtstelling voor hen. Niet is gebleken dat de ondertoezichtstelling in het tot stand brengen van dit contact ook maar enige verbetering heeft gebracht.
Dit leidt ertoe dat naar het oordeel van het hof de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen thans niet langer aanwezig zijn. De bestreden beschikking zal derhalve worden vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal per heden worden afgewezen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de kinderen tot heden onder toezicht zijn gesteld van de GI;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de kinderen vanaf heden onder toezicht zijn gesteld van de GI, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen, voor zover het betreft de periode vanaf 3 september 2019 tot 5 april 2020, (alsnog) af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.C. Schenkeveld en
mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op
3 september 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.