Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Nader gewijzigd amendement van het lid Kooiman, Kamerstukken 2010-2011, 32015, nr. 28) heeft de wetgever deze verplichting aan de GI opgelegd om te voorkomen dat de pleegouders, ter bescherming van hun family life met hun pleegkind, zich actief op een blokkaderecht zouden moeten beroepen. De regeling beoogt te verzekeren dat een inbreuk op het tussen de pleegouders en het pleegkind ontstane family life steeds door de kinderrechter zal worden getoetst. Dat geldt ook indien de GI het kind terug wenst te plaatsen bij de ouder en om die reden geen verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wil verzoeken of de uithuisplaatsing op de voet van artikel 1:265d lid 1 BW wil beëindigen. Anders dan kennelijk de kinderrechter is het hof is van oordeel dat tegen deze achtergrond het derde lid van artikel 1:265i BW aldus dient te worden uitgelegd dat de kinderrechter, indien hij het verzoek van de GI tot wijziging van het verblijf afwijst, tevens de mogelijkheid heeft om te bepalen dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijven voor de duur van ten hoogste een jaar,
te rekenen vanaf de dag van zijn uitspraak. Indien aan het bedoelde artikellid deze betekenis zou worden onthouden, zou de beoogde versterking van de rechtspositie van de pleegouders in verband met de bescherming van eerder genoemd family life (nagenoeg) zonder betekenis blijven in situaties als in deze zaak, waarin de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing (en in een voorkomend geval: de ondertoezichtstelling) op de dag van de te geven beslissing, dan wel kort daarna, eindigt. De door de kinderrechter te nemen beslissing als bedoeld in 1:265i lid 2 BW dient dus niet afhankelijk te zijn van de vraag of een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing is ingediend.