ECLI:NL:GHAMS:2019:3181

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
31 augustus 2019
Zaaknummer
23-001813-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het invoeren van cocaïne met vervangende bewijsvoering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1968 en gedetineerd in P.I. Ter Apel, was betrokken bij het invoeren van cocaïne vanuit Suriname naar Nederland. Op 13 oktober 2018 arriveerden de verdachte en een medeverdachte op Schiphol, elk met een koffer die ongeveer 6,5 kilogram cocaïne bevatte. De verdachte verklaarde dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de koffer, maar het hof hechtte hier geen geloof aan. Het hof concludeerde dat de verdachte, in ruil voor financiële compensatie, bewust en in nauwe samenwerking met de medeverdachte cocaïne naar Nederland had ingevoerd. De advocaat-generaal had gevorderd om het vonnis te bevestigen, en het hof volgde deze vordering, met de toevoeging van artikel 11 van de Opiumwet aan de wettelijke voorschriften. Het hof verving de bewijsvoering van de rechtbank door een nieuwe bewijsoverweging, maar bevestigde de beslissing van de rechtbank. Het arrest werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. S. Pesch, en mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum was niet in staat het arrest mee te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001813-19
datum uitspraak: 29 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-202881-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
gedetineerd in P.I. Ter Apel, gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met dien verstande dat het hof artikel 11 van de Opiumwet aan de toepasselijke wettelijke voorschriften toevoegt, de door de rechtbank gebezigde bewijsvoering wordt vervangen door onderstaande bewijsoverweging en de bewijsmiddelen die (in de gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zullen worden vervat.

Bewijsoverweging

Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 oktober 2018 zijn de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vanuit Suriname op Schiphol geland. Ieder van hen had een koffer bij zich met daarin ongeveer 6,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Zij verklaarden een relatie te hebben en samen te zijn gereisd. In werkelijkheid hadden zij geen relatie, maar moesten zij dit van ene [naam] verklaren als zij door de douane zouden worden bevraagd. Deze [naam] heeft de verdachte (en [medeverdachte]) ook verder aangestuurd. De verdachte was in Suriname in contact gekomen met [naam] en had hem gezegd dat hij het financieel zwaar had omdat zijn zoon ernstig ziek was en de benodigde chemokuur erg duur was. Het zou gaan om een bedrag van ongeveer 5 à 6 duizend Surinaamse dollar. [naam] kwam met het voorstel dat de verdachte, samen met [medeverdachte], goederen in een door [naam] beschikbaar gestelde koffer naar Nederland zou brengen. Als tegenprestatie zou [naam] de kosten van de chemokuur van de zoon van de verdachte vergoeden. Daarnaast kreeg de verdachte
€ 700,00 cash van [naam] en de (retour)tickets voor de reis naar Nederland. In de aanloop van hun vertrek naar Nederland hebben de verdachte en [medeverdachte] tegelijkertijd een visum aangevraagd en hebben zij, eveneens gezamenlijk, op een later moment een ticket geboekt.
Voor vertrek heeft de verdachte een zak met daarin zijn eigen kleding aan [naam] gegeven, opdat [naam] deze in een koffer kon pakken. Toen de verdachte de beschikking kreeg over de koffer met daarin zijn kleding, voelde hij dat de koffer aanmerkelijk zwaarder was dan het gewicht van zijn kleding. De koffer was afgesloten; de bijbehorende sleutel werd niet door [naam] meegegeven. Op de dag van vertrek werd de verdachte opgehaald door [naam] en zijn zij gezamenlijk naar het huis van [medeverdachte] gegaan om haar daar op te halen. Toen [medeverdachte] in de auto stapte, had zij één rolkoffer bij zich. In de auto heeft [naam] een foto gemaakt van de verdachte en [medeverdachte]. Ook kreeg [medeverdachte] een briefje van [naam] met daarop een adres van een hotel in Amsterdam, waar [medeverdachte] en de verdachte op de dag van aankomst dienden te verblijven. Aangekomen op het vliegveld bleek [medeverdachte] over twee koffers te beschikken.
Gelet op het voorgaande hecht het hof geen enkel geloof aan de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet wist dat hij en [medeverdachte] cocaïne in hun koffers naar Nederland vervoerden. Uit het geheel van feiten en omstandigheden kan het naar oordeel van het hof namelijk niet anders worden geconcludeerd dan dat de verdachte, in ruil voor een aanzienlijke vergoeding, bewust en in nauwe samenwerking met (in ieder geval) [medeverdachte], cocaïne in Nederland heeft ingevoerd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 augustus 2019.
mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum is buiten staat dit arrest mee te ondertekenen.