ECLI:NL:GHAMS:2019:3171

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
23-001508-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van diefstal en nietigheid van de inleidende dagvaarding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Peru en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was beschuldigd van het medeplegen van diefstal van een rugzak op 11 april 2018 in Amsterdam. De tenlastelegging bestond uit een primair en subsidiair verwijt, waarbij het primair tenlastegelegde inhield dat de verdachte samen met anderen de rugzak had weggenomen, en het subsidiair tenlastegelegde dat hij opzettelijk behulpzaam was geweest bij de diefstal door op de uitkijk te staan.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de betreffende datum voor een hotel stond te wachten terwijl een medeverdachte de rugzak stal. Het hof oordeelde dat het dossier onvoldoende bewijs bood voor de stelling dat de verdachte als medepleger had deelgenomen aan de diefstal. De verdachte kon niet als pleger worden aangemerkt, en zijn gedrag werd slechts gekwalificeerd als medeplichtigheid. Het hof verklaarde de inleidende dagvaarding nietig voor het subsidiair tenlastegelegde, omdat dit onderdeel van de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig was.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een bewezenverklaring van een strafbaar feit en de gevolgen van tegenstrijdigheden in de tenlastelegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001508-18
Datum uitspraak: 17 april 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-701582-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Peru) op [geboortedag] 1952,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
adres in het buitenland: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij/zij op of omstreeks 11 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugzak, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
subsidiairhij/zij op of omstreeks 11 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugzak, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 11 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door op de uitkijk te staan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel, dat het subsidiair tenlastegelegde is toegesneden op zowel de verdachte in de rol van (mede)pleger van de diefstal van de rugzak van [benadeelde], als op die van medeplichtige aan het wegnemen van die rugzak door een ander. Daarmee is dit onderdeel van de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig. Daarom zal het hof de inleidende dagvaarding nietig verklaren ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, maar met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Vastgesteld kan worden dat de verdachte op 11 april 2018 stond te wachten voor een hotel in Amsterdam, terwijl de medeverdachte [medeverdachte] daar een rugtas aan het stelen was. Mogelijk heeft de verdachte daarmee op de uitkijk willen staan. Echter, in dit geval kan dat gedrag naar het oordeel van het hof hooguit worden gekwalificeerd als medeplichtigheid aan die diefstal, maar niet als gedrag waarvan gezegd kan worden dat de verdachte een dermate significante bijdrage aan de diefstal heeft geleverd dat hij daaraan als medepleger heeft deelgenomen. Het gedrag dat de verdachte elders voorafgaand aan het bezoek aan het hotel heeft laten zien plaatst het ‘wachten’ van de verdachte weliswaar in een bedenkelijke context, maar draagt niet bij aan de omvang van de bijdrage van de verdachte aan de tenlastegelegde diefstal. Nu de verdachte evenmin als pleger van dat misdrijf kan worden gezien, is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig, voor zover die betreft het onder subsidiair tenlastegelegde.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 april 2019.