ECLI:NL:GHAMS:2019:3168

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
23-001584-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, bedreigingen met de dood en zware mishandeling, en het overtreden van een gedragsaanwijzing die hem verbood contact op te nemen met het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan drie maanden herhaaldelijk contact heeft opgenomen met het slachtoffer via sms en WhatsApp, en zich in de nabijheid van haar woning en werk heeft opgehouden. De bedreigingen die hij heeft geuit waren van ernstige aard en hebben geleid tot angst en onveiligheid bij het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500,00 aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001584-18
Datum uitspraak: 17 april 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-209242-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten) op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 7 september 2013 tot en met 13 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers veelvuldig (per sms en/of what's app en/of telefoon) contact heeft opgenomen met die [slachtoffer] en/of zich veelvuldig in de (onmiddelijke) nabijheid van de woning en/of de werkplek van die [slachtoffer] heeft opgehouden;
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks het tijdvak van 7 september 2013 tot en met 15 november 2013 te Amsterdam (meermalen telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (per whatts app en/of sms) dreigend de woorden toegevoegd: (op of omstreeks 7 september 2013) "K ga moordenaar worden en/of K Snij j'helemaal aan Stukke en/of K laat jou n'j'familie afmaken en/of K maak j'Dood gek", en/of (op of omstreeks 18 oktober 2013) "zoutzuur heb k nogstaan.speciaal 4 j", en/of (op of omstreeks 1 november 2013) äl moet k s rest vamme leven zitte of doodga zolang k jou maar trg pak" en/of "k wil jou echt zien lijden maar ook echt veel pijn n shit n hele langzame dood wens k j toe"en/of en/of "n als m Ma doodgaat.ga jij r vlak acheraan. al is t t laatse wat k doe", en/of (op of omstreeks 2 november 2013) "Let op buitenlandse meisjes he. zoals Marokkaanse n Negerinnen want zo n meisje gaaat jou die Botte Blade bezorgen n litteken die geen 1 chirurg kan hersstellen", en/of (op of omstreeks 3 november 2013) "j nam m expres in d Zeik n 4datga je zwaar boete ja nu wil kj dood", en/of (op of omstreeks 14 november 2013) "dood moetj"en/of "wantzodra k j hier ergens zie stuur k 1vd soldaate wijve die k ken op je afgenadeloos zijn z snije zonder pardon j porum open", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op een of meer tijdstippen gelegen of omstreeks het tijdvak van 9 december 2013 tot en met 13 december 2013 te Amsterdam (meermalen telkens) opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 16 november 2013 zich te onthouden van contact met [slachtoffer] gegeven door de officier van justitie te Amsterdam immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op of omstreeks 9 december 2013 en/of 10 december 2013 en/of 13 december 2013 (per what's app) contact opgenomen die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot enigszins andere beslissingen met betrekking tot de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij van 7 september 2013 tot en met 13 december 2013 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] vrees aan te jagen, immers heeft verdachte veelvuldig (per sms en WhatsApp en telefoon) contact opgenomen met die [slachtoffer] en zich in de (onmiddellijke) nabijheid van de woning en de werkplek van die [slachtoffer] opgehouden;
2.
hij op tijdstippen gelegen in het tijdvak van 7 september 2013 tot en met 15 november 2013 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, immers heeft verdachte telkens opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (per WhatsApp en sms) dreigend de woorden toegevoegd:
(op of omstreeks 7 september 2013) "K ga moordenaar worden en K Snij j'helemaal aan Stukke en
K laat jou n'j'familie afmaken en K maak j'Dood gek", en
(op of omstreeks 18 oktober 2013) "zoutzuur heb k nogstaan.speciaal 4 j", en
(op of omstreeks 1 november 2013) “al moet k s rest vamme leven zitte of doodga zolang k jou maar trg pak" en "k wil jou echt zien lijden maar ook echt veel pijn n shit n hele langzame dood wens k j toe" en "n als m Ma doodgaat.ga jij r vlak acheraan. al is t t laatse wat k doe", en
(op 2 november 2013) "Let op buitenlandse meisjes he. zoals Marokkaanse n Negerinnen want zo n meisje gaaat jou die Botte Blade bezorgen n litteken die geen 1 chirurg kan hersstellen", en
(op 3 november 2013) "j nam m expres in d Zeik n 4datga je zwaar boete ja nu wil kj dood", en
(op of omstreeks 14 november 2013) "dood moetj" en "wantzodra k j hier ergens zie stuur k 1vd soldaate wijve die k ken op je afgenadeloos zijn z snije zonder pardon j porum open";
3.
hij op tijdstippen gelegen in het tijdvak van 9 december 2013 tot en met 13 december 2013 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de aanwijzing d.d. 16 november 2013 zich te onthouden van contact met [slachtoffer], gegeven door de officier van justitie te Amsterdam, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op 9 december 2013 en 10 december 2013 en 13 december 2013 (per WhatsApp) contact opgenomen met die [slachtoffer].
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsvoering

Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Aangezien de verdachte het bewezenverklaarde ten overstaan van de politie heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, Sv worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2013221804-13 van 16 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde dossierpagina’s 46 tot en met 49, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2013221804-31 van 31 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde dossierpagina’s 104 tot en met 106, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
een proces-verbaal van aangifte met nummer PL133G 2013221804-2 van 8 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 9;
een proces-verbaal verhoor benadeelde met nummer PL134E 2013221804-7 van 15 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde dossierpagina’s 10 tot en met 11;
geschriften, te weten afdrukken van SMS-/WhatsApp-berichten, dossierpagina’s 12 tot en met 35;
een proces-verbaal van bevindingen met bijlage met nummer PL134E-2013221804-34 van 6 februari 2014, in de wettelijke vorm op gemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde dossierpagina’s 108 tot en met 118;
een geschrift, zijnde een gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast (ex artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering) van 16 november 2013, uitgevaardigd door de officier van justitie [naam], doorgenummerde dossierpagina 58;
Een proces-verbaal van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie met nummer PL134B-2013221804-24 van 23 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (niet doorgenummerd).
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° Sv betreffen, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
belaging.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd.
Met betrekking tot de kwalificatie van het onder 1 bewezen verklaarde merkt het hof richting de eerste rechter op, dat belaging in een geval als het onderhavige als een voortdurend delict kan worden beschouwd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft aan de proeftijd algemene en een bijzondere voorwaarde verbonden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht de op te leggen straf te matigen en daarbij geen voorwaarden te stellen zoals de politierechter heeft gedaan. Daartoe is gewezen op het tijdsverloop in deze zaak, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de omstandigheid dat de verdachte al onder toezicht staat van de reclassering in het kader van een in een andere zaak vastgestelde proeftijd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim drie maanden schuldig gemaakt aan de belaging van een voormalige vriendin. Hij heeft haar veelvuldig berichten gestuurd met een buitengewoon naar, grof, krenkend en intimiderend karakter en is bij haar woning en op haar werk verschenen. Bovendien heeft hij haar bedreigd met de dood en met zware mishandeling en heeft hij een door de officier van justitie uitgevaardigde gedragsaanwijzing - een verbod om contact met het slachtoffer op te nemen - herhaaldelijk overtreden; met dit laatste heeft hij er blijk van gegeven lak te hebben aan door het bevoegd gezag gegeven bevelen. Hij heeft kennelijk steeds voorrang gegeven aan zijn behoefte om zijn gevoelens van frustratie te ventileren en heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedrag voor het slachtoffer. Zij heeft zich als gevolg van het grensoverschrijdende gedrag van de verdachte angstig en onveilig gevoeld en zich genoodzaakt gezien te verhuizen en een andere werkplek te zoeken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2019 is hij eerder onherroepelijk schuldig verklaard aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en een poging tot zware mishandeling. Ter zake van dat laatste feit is hem een vrijheidsstraf opgelegd. Gelet hierop, maar vooral omdat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde niet mis te verstaan is, acht het hof ook in de voorliggende zaak de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van ettelijke maanden in beginsel gerechtvaardigd.
Het hof stelt vast dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte is immers op 16 november 2013 in verzekering gesteld, terwijl eerst op 26 april 2018 door de politierechter vonnis is gewezen. Het hof zal de verdachte daarom een straf opleggen die op grond van artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht als minder zwaar moet worden aangemerkt, te weten een taakstraf, en houdt in die zin rekening met de te compenseren termijnoverschrijding.
Het hof ziet in de weinig optimistisch stemmende inhoud van het rapport van Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming en Reclassering, van 21 maart 2019, noch anderszins aanleiding om een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm te gieten. Dit geldt temeer nu de verdachte in een andere zaak reeds bij vonnis van 16 februari 2018 tot een deels voorwaardelijke straf is veroordeeld en daarbij bijzondere voorwaarden zijn gesteld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof realiseert zich dat het daarmee een hogere straf oplegt dan de eerste rechter heeft gedaan, maar is van oordeel dat in het andere geval te zeer voorbij zou worden gegaan aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 2.040,00 ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Voldoende is vast komen te staan, dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. Daarbij is betrokken dat de benadeelde partij aan haar vordering gemotiveerde stellingen ten grondslag heeft gelegd en dat die van de zijde van de verdachte met betrekking tot het optreden van dergelijke schade en het causale verband met de schadeveroorzakende gebeurtenis – het onder 1 en 2 bewezenverklaarde – niet gemotiveerd zijn weersproken. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.500,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheid dat de benadeelde partij zich door de handelwijze van de verdachte gedurende langere tijd danig beknot heeft gevoeld in haar persoonlijk leven, met sterke gevoelens van onveiligheid, spanning en angst heeft moeten kampen, en zich uiteindelijk genoodzaakt heeft gezien andere woonruimte en een andere werkplek te zoeken. Daarnaast is gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Voor het overige gaat toekenning van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63, 184a, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 september 2013.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 april 2019.