ECLI:NL:GHAMS:2019:3147
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens het ontbreken van grieven
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 24 mei 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het eerder genoemde vonnis. Tijdens de zitting op 24 juli 2019 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof heeft vastgesteld dat er door of namens de verdachte geen schriftelijke grieven zijn ingediend, noch zijn er mondelinge bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof concludeert dat er geen rechtens te respecteren belang is dat zou rechtvaardigen dat de zaak verder wordt onderzocht. Op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin de rechters P.F.E. Geerlings, H.A. van Eijk en M.R. Cox zitting hadden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van griffier C.N. Aalders. Mr. M.R. Cox was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen. Het arrest is openbaar uitgesproken op de zitting van 24 juli 2019.