ECLI:NL:GHAMS:2019:3144
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens gebrek aan grieven
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 22 januari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1996, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, maar heeft geen schriftelijke grieven ingediend. Tijdens de zitting op 24 juli 2019 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft vastgesteld dat er geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en dat er geen rechtens te respecteren belang is dat zou rechtvaardigen dat de zaak verder wordt onderzocht.
Op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. Dit betekent dat de verdachte niet in staat is om zijn hoger beroep voort te zetten, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van grieven. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is op de openbare terechtzitting uitgesproken.
Het arrest benadrukt het belang van het indienen van grieven in hoger beroep en de gevolgen van het niet voldoen aan deze procedurele vereisten. De verdachte wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, wat betekent dat het eerdere vonnis van de politierechter in stand blijft.