In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 31 maart 2017, waarin hij was veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De tenlastelegging betrof het feit dat de verdachte op 18 september 2016 te Amsterdam als bestuurder van een personenauto op de Reguliersbreestraat reed, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, maar heeft ook geconstateerd dat de verdachte niet in de verdediging is geschaad door eventuele taal- of schrijffouten in de tenlastelegging. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd, omdat er slechts aantekening was gedaan volgens artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
De strafbaarheid van de verdachte is niet uitgesloten, en het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft recentelijk een positieve wending in zijn leven genomen door te trouwen en een baan in de kinderopvang te hebben. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten dat een gevangenisstraf niet opportuun is en heeft in plaats daarvan een taakstraf van 30 uren opgelegd, subsidiair 15 dagen hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.