ECLI:NL:GHAMS:2019:3132

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
200.260.251/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot opheffing van loonbeslag in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een incidentele vordering tot opheffing van een loonbeslag. De eiser, aangeduid als [appellant], heeft in het incident aangevoerd dat hij geen huurovereenkomst heeft gesloten met de verweerder, Stichting Bewaarder Achmea Dutch Value Added Investments, en dat er identiteitsfraude heeft plaatsgevonden. De verweerder heeft deze stellingen gemotiveerd betwist, waardoor het hof oordeelt dat hierover in de hoofdzaak moet worden beslist. Het hof verwerpt de stelling van de eiser dat er sprake is van een noodtoestand, en concludeert dat de verweerder een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. De incidentele vordering van de eiser wordt afgewezen, en de beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord door de verweerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.260.251/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6997561 CV EXPL 18-13456
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 augustus 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. M.J. van der Veen te Haarlem,
tegen
STICHTING BEWAARDER ACHMEA DUTCH VALUE ADDED INVESTMENTS,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. E.A.J.M. van de Wijngaard te Rosmalen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Bewaarder Achmea genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 27 maart 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 31 december 2018, dat onder bovenvermeld zaaknummer is gewezen tussen Bewaarder Achmea als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] tegen voornoemd vonnis vier grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd als aan het slot van die memorie vermeld. [appellant] heeft daarbij tevens een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv.
Vervolgens heeft Bewaarder Achmea een antwoordconclusie in het incident, met producties, genomen.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
[appellant] heeft incidenteel (provisioneel) primair gevorderd te bepalen dat het executoriaal derdenbeslag dat Bewaarder Achmea op 7 maart 2019 onder de werkgever van [appellant] , Kwik-Fit Nederland B.V. (hierna: Kwik-Fit) heeft gelegd, wordt opgeheven, en subsidiair dat dit beslag wordt geschorst althans dat Bewaarder Achmea wordt bevolen de executie van het bestreden vonnis te staken en gestaakt te houden totdat het hof eindarrest in de hoofdzaak heeft gewezen, een en ander op straffe van de verbeurte van een dwangsom. Voorts heeft [appellant] gevorderd dat Bewaarder Achmea wordt veroordeeld – uitvoerbaar bij voorraad – tot betaling van de kosten van het incident.
Bewaarder Achmea heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [appellant] in zijn incidentele vordering, dan wel tot afwijzing van zijn incidentele vordering, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
Het gaat in deze zaak – kort samengevat en voor zover in dit incident van belang – om het volgende.
2.1.1
Bij dagvaarding van 4 april 2017 heeft Bewaarder Achmea een vordering jegens [appellant] ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst die zij stelt met [appellant] te zijn aangegaan ten aanzien van de woning aan het adres [adres] (hierna: het gehuurde), tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de huurachterstand van € 2.556,91, vermeerderd met rente en kosten, en van € 932,15 per maand tot de ontruiming. Bij vonnis van 15 januari 2018 heeft de kantonrechter – onder afwijzing van het meer of anders gevorderde – [appellant] veroordeeld tot betaling aan Bewaarder Achmea van € 2.556,91 ter zake van achterstallige huur, te vermeerderen met rente, en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.1.2
Bij exploot van 9 maart 2018 heeft Swier c.s. gerechtsdeurwaarders (hierna: Swier) namens Bewaarder Achmea uit hoofde van voornoemd vonnis executoriaal derdenbeslag gelegd onder Kwik-Fit.
2.1.3
In de onderhavige procedure heeft Bewaarder Achmea wederom ontbinding van de onder 2.1.1 bedoelde huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van de huurachterstand van € 3.727,76 en van € 964,78 per maand tot de ontruiming gevorderd, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden, [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.699,66 aan huurachterstand tot en met november 2018, € 56,34 aan wettelijke rente tot en met voornoemde datum en € 964,78 per maand vanaf 1 december 2018 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden. [appellant] is ten slotte veroordeeld in de kosten van het geding en in de nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.1.4
Op 7 maart 2019 heeft Swier opnieuw derdenbeslag gelegd onder Kwik-Fit, welk beslag op 14 maart 2019 aan [appellant] is overbetekend.
2.1.5
Op 28 april 2016 en 8 april 2019 heeft [appellant] aangifte gedaan van identiteitsfraude. Op 26 april 2019 heeft hij een aanvullende verklaring afgelegd bij de politie met betrekking tot laatstgenoemde aangifte.
2.2
[appellant] heeft aan zijn incidentele vordering ten grondslag gelegd dat hij niet degene is met wie Bewaarder Achmea vorenbedoelde huurovereenkomst heeft gesloten. In augustus 2015 heeft [appellant] een kopie van zijn paspoort digitaal verstrekt aan een tussenpersoon ten behoeve van het afsluiten van een geldlening, welke kopie vermoedelijk in circulatie is geraakt en door een onbekende derde is gebruikt om een huurovereenkomst met Bewaarder Achmea te sluiten. [appellant] heeft nimmer contact gehad met Bewaarder Achmea en geen huurovereenkomst ondertekend. De op de huurovereenkomst geplaatste handtekening is volgens [appellant] vervalst. Omdat [appellant] niet in het gehuurde woonde, was hij evenmin op de hoogte van de inleidende dagvaarding in de onderhavige procedure die aan het adres van het gehuurde is betekend. Voorts was [appellant] in de veronderstelling dat het op 9 maart 2018 gelegde derdenbeslag betrekking had op achterstallige betaling van alimentatie aan zijn ex-echtgenote. Eerst na betekening van het op 7 maart 2019 gelegde derdenbeslag is [appellant] op de hoogte geraakt van het bestreden vonnis. [appellant] meent dat hij als gevolg van het derdenbeslag niet in staat is te voorzien in zijn levensonderhoud en niet kan voortgaan met het voldoen van lopende rekeningen. Bewaarder Achmea maakt misbruik van haar executiebevoegdheid door de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis voort te zetten, terwijl een derde zich bij het aangaan van de huurovereenkomst en in de onderhavige procedure heeft voorgedaan als [appellant] en [appellant] daarom aangifte heeft gedaan van identiteitsfraude. Bewaarder Achmea heeft daarom geen redelijk belang bij voortzetting van de executie. [appellant] wordt door het derdenbeslag onredelijk gedupeerd. Nu het bestreden vonnis hoogstwaarschijnlijk geen stand kan houden op grond van na dit vonnis aan het licht gekomen feiten en omstandigheden en het derdenbeslag dan ook ondeugdelijk zal blijken, heeft [appellant] er recht op en belang bij dat het derdenbeslag zal worden opgeheven dan wel zal worden geschorst voor de duur van het geding.
2.3
Bewaarder Achmea heeft tegen de incidentele vordering verweer gevoerd op gronden die, zo nodig, bij de beoordeling zullen worden weergegeven.
2.4
Een provisionele vordering op grond van artikel 223 Rv strekt ertoe om voor de duur van de aanhangige hoofdprocedure voorlopige maatregelen te laten treffen. Deze vordering dient samen te hangen met de hoofdvordering en eiser dient daarbij voldoende belang te hebben. Bovendien moet van eiser niet kunnen worden gevergd dat hij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht. Bij de beoordeling dient het hof de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak, en van de proceskansen daarin.
2.5
Voorop wordt gesteld dat een provisionele vordering slechts kan worden toegewezen voor zover deze is gericht op een voorziening voor de duur van het geding. Het door [appellant] primair gevorderde – de opheffing van het derdenbeslag – betreft een definitieve maatregel en derhalve geen voorlopige voorziening die voor de duur van het geding kan worden gegeven. De primaire vordering van [appellant] komt dan ook reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
2.6
Ten aanzien van de subsidiaire vordering overweegt het hof als volgt. [appellant] heeft aan zijn incidentele vordering feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die zouden moeten leiden tot de conclusie dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis (door middel van uitwinning op grond van het gelegde beslag) dient te worden geschorst totdat het hof eindarrest heeft gewezen in de hoofdzaak. Daarvoor is slechts plaats indien de tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de - voor hem kenbare - belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.7
Niet is gebleken dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust. Daarbij is in het bijzonder van belang dat [appellant] weliswaar heeft gesteld dat hij geen huurovereenkomst met Beheerder Achmea heeft gesloten en dat ten koste van hem identiteitsfraude is gepleegd, maar dat Beheerder Achmea dit gemotiveerd heeft betwist. Over de juistheid van deze stelling van [appellant] zal in de hoofdzaak moeten worden beslist en op dat oordeel kan thans niet worden vooruitgelopen. Omdat [appellant] de door hem gestelde identiteitsfraude, op grond van feiten die pas na het bestreden vonnis aan het licht zijn gekomen, ook ten grondslag heeft gelegd aan zijn stelling dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand bij hem zal doen ontstaat, verwerpt het hof laatstgenoemde stelling om dezelfde reden. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat Bewaarder Achmea geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van de hoofdzaak tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis over te gaan.
2.8
Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering zal worden afgewezen. Het hof zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.9
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor memorie van antwoord door Bewaarder Achmea.

4.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 8 oktober 2019 voor het nemen van de memorie van antwoord door Bewaarder Achmea.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, E.M. Polak en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.