In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep is ingediend op 28 januari 2015, tegen een vonnis van 31 oktober 2014. In een eerder arrest van 12 april 2016 heeft het hof het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Vervolgens heeft [appellant] op 2 februari 2018 een vordering tot herroeping van dit arrest ingesteld, met de stelling dat UWV bedrog heeft gepleegd in het eerdere geding. Na een comparitie van partijen op 21 september 2018, waarbij geen proces-verbaal is opgemaakt, hebben beide partijen hun standpunten nader toegelicht en bewijs aangeboden. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak ter beslissing is toegedeeld aan drie andere raadsheren, omdat twee raadsheren niet meer werkzaam zijn bij het hof en de derde raadsheer niet met de verdere behandeling is belast. Dit heeft geleid tot de beslissing dat partijen de gelegenheid krijgen om een nadere mondelinge behandeling te verzoeken, zodat de nieuwe raadsheren kennis kunnen nemen van de geschilpunten. De zaak is verwezen naar de rol voor uitlating door partijen over hun wensen met betrekking tot de verdere behandeling. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.