ECLI:NL:GHAMS:2019:3096

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
200.252.098/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onderbewindstelling wegens afwezigheid van gronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van [betrokkene]. De onderbewindstelling was eerder door de kantonrechter uitgesproken op verzoek van de Forensische Psychiatrische Kliniek Inforsa, vanwege de lichamelijke en geestelijke toestand van [betrokkene]. Het hof heeft vastgesteld dat [betrokkene] sinds maart 2019 in een kliniek van Altrecht verblijft en dat zijn situatie sindsdien is verbeterd. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2019 heeft [betrokkene] betoogd dat hij in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat de onderbewindstelling niet langer noodzakelijk is. De bewindvoerder heeft bevestigd dat de schulden van [betrokkene] inzichtelijk zijn en dat er een goede communicatie is. Het hof heeft de gronden voor de onderbewindstelling opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat deze gronden ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar thans niet meer bestaan. Het hof heeft daarom de beschikking van de kantonrechter vernietigd voor zover deze de onderbewindstelling betreft, en heeft bepaald dat [betrokkene] niet langer onder bewind staat. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.252.098/01
zaaknummer rechtbank: 7133069 EB VERZ 18-14854
beschikking van de meervoudige kamer van 20 augustus 2019 inzake
[betrokkene] ,
verblijvende te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [betrokkene] ,
advocaat: mr. M. van Viegen te Amsterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- Forensische Psychiatrische Kliniek Inforsa, te Amsterdam (hierna te noemen: Inforsa);
- [Z] , vennoot van V.O.F. […] Bewindvoering (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- mevrouw [X] , de moeder van [betrokkene] ;
- de heer [Y] , de vader van [betrokkene] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 9 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[betrokkene] is op 3 januari 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 9 oktober 2018.
2.2
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van [betrokkene] met bijlagen, ingekomen op 14 januari 2019.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 juli 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [betrokkene] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder.

3.De feiten

3.1
[betrokkene] is geboren [in] 1988 te [geboorteplaats] .
3.2
Vanaf 19 december 2017 verbleef [betrokkene] krachtens een maatregel op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in de Forensische Psychiatrische Kliniek Inforsa. Sinds maart 2019 verblijft hij krachtens een rechterlijke machtiging in een kliniek van Altrecht te [plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter – op verzoek van Inforsa – de goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke/ geestelijke toestand, met benoeming van [Z] tot bewindvoerder.
4.2
[betrokkene] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij niet langer onder bewind staat.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of er ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans nog gronden aanwezig zijn voor de onderbewindstelling van [betrokkene] .
5.2
[betrokkene] betoogt dat de kantonrechter ten onrechte de onderbewindstelling heeft uitgesproken en voert daartoe onder meer het volgende aan. [betrokkene] is in eerste aanleg niet in de gelegenheid gesteld om zich te laten bijstaan door een raadsman en zich voldoende op de zaak voor te bereiden, waardoor hij zich onvoldoende heeft kunnen verdedigen. Hij is wel degelijk in staat om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Hij heeft inzicht in de omvang van zijn schulden. Voor het geschetste ziektebeeld staat hij onder behandeling en zijn ziektebeeld is onder controle door het gebruik van medicatie en het beëindigen van drugsgebruik. Ook vormen zijn schulden geen grond voor de onderbewindstelling. De schulden zijn niet problematisch maar inzichtelijk en [betrokkene] heeft daar – reeds vóór de onderbewindstelling – zelfstandig een regeling voor getroffen. De onderbewindstelling heeft bovendien geen meerwaarde. [betrokkene] verblijft momenteel in een kliniek, heeft weinig inkomsten en zijn liquide middelen zijn vrijwel nihil. Er zijn dan ook (vrijwel) geen goederen waar bewind over gevoerd kan worden. Daartegenover staat dat [betrokkene] in zijn handelingsvrijheid wordt beperkt door de onderbewindstelling, aldus [betrokkene] .
5.3
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de schulden van [betrokkene] inzichtelijk zijn en dat hij een goede communicatie heeft met [betrokkene] .
5.4
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.5
Gelet op de stukken in het dossier en hetgeen door [betrokkene] en de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking de gronden voor de onderbewindstelling aanwezig waren, maar dat deze thans niet meer bestaan. Bij de bestreden beschikking zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke/geestelijke toestand. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [betrokkene] een hoge schuldenlast had, dat er sprake was een psychotisch toestandsbeeld en middelenafhankelijkheid en dat hij geen inzicht gaf in zijn financiën. [betrokkene] stond destijds onder klinische behandeling van Inforsa, opende zijn post niet en had geen overzicht van de omvang van zijn schulden. Bij Inforsa had zich een deurwaarder gemeld met een aanzienlijke vordering inzake een studieschuld bij DUO. Sinds maart 2019 verblijft [betrokkene] middels een rechterlijke machtiging in een kliniek van Altrecht. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het op dit moment beter met hem gaat. Hij lijkt baat te hebben bij zijn opname bij Altrecht en zijn medicatie (antipsychoticum), en zijn schulden blijken inzichtelijk te zijn. De bewindvoerder heeft desgevraagd verklaard dat de schulden van [betrokkene] bestaan uit een studieschuld bij DUO van ongeveer € 88.000,-, die momenteel echter niet opeisbaar is, en een nog openstaande schuld van ongeveer € 1.860,- bij VGZ zorgverzekeraar. Voorts is gebleken dat [betrokkene] thans voldoende in staat is om zijn financiële belangen behoorlijk waar te nemen. Hij heeft zelf contact met zijn schuldeisers gezocht en heeft zelf gehandeld om de invordering door DUO stop te zetten. Ook verloopt de communicatie met de bewindvoerder goed. Ter zitting in hoger beroep heeft [betrokkene] verklaard dat het de bedoeling is dat zijn medicatie het aankomende halfjaar afgebouwd wordt en dat hij op korte termijn weer zal gaan werken en zelfstandig zal gaan wonen.
Het hof is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de gronden voor de onderbewindstelling niet langer aanwezig zijn en dat de noodzaak tot het bewind niet langer bestaat. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen voor zover deze inhoudt dat [betrokkene] vanaf heden nog onder bewind staat. Dat betekent dat aan het bewind met ingang van de datum van deze beschikking een einde komt.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij vanaf heden de goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] onder bewind zijn gesteld;
wijst af het inleidende verzoek van Inforsa voor zover dit ziet op de onderbewindstelling van de goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] vanaf heden;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier, en is op 20 augustus 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.