ECLI:NL:GHAMS:2019:3073

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
200.245.618/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake concurrentiebeding in management consulting service agreement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Atariya Foods Netherlands B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Atariya heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde], die werkzaam was onder een Management Consulting Service Agreement (MCSA). Atariya stelt dat [geïntimeerde] het concurrentiebeding in de MCSA heeft overtreden door concurrerende activiteiten te ontplooien en werknemers van Atariya te benaderen. De rechtbank oordeelde echter dat [geïntimeerde] het concurrentiebeding niet had overtreden, wat Atariya in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeelt of [geïntimeerde] daadwerkelijk het concurrentiebeding heeft geschonden. Het hof concludeert dat er herhaaldelijk overtredingen zijn geweest van het concurrentiebeding, waardoor [geïntimeerde] contractuele boetes verschuldigd is. De zaak wordt aangehouden voor een comparitie om te onderzoeken of er een schikking mogelijk is. De beslissing van het hof wordt op 20 augustus 2019 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.245.618/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/262882 HA ZA 17-589
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 augustus 2019
inzake
ATARIYA FOODS NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal appel,
tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. B.P. van Luyn te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. J-Connection Trade and Consultancy,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
tevens appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. J. W.T.M. Uilhoorn te Dordrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Atariya en [geïntimeerde] genoemd.
Atariya is bij dagvaarding van 3 september 2018, tevens bevattende de grieven, in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 13 december 2017 en 25 juli 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Atariya als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Atariya heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Atariya zoals in eerste aanleg ingesteld, zal toewijzen, [geïntimeerde] zal veroordelen om aan Atariya terug te betalen dat wat Atariya ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg (naar het hof begrijpt: in conventie) en in hoger beroep.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van Atariya in de proceskosten in hoger beroep, en heeft in incidenteel appel geconcludeerd om Atariya te veroordelen tot betaling van materiële schadevergoeding van € 972.000,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, alsmede van immateriële schadevergoeding van € 100.000,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, alle bedragen vermeerderd met wettelijke rente, de proceskosten in eerste aanleg in reconventie en in hoger beroep alsmede de buitengerechtelijke kosten.
Atariya heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in incidenteel appel met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten daarvan.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 25 juli 2018 (hierna: het eindvonnis) onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet, of onvoldoende, betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Atariya is een groothandel in Japanse levensmiddelen, met als bedrijfsomschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK): ‘
Het importeren en exporteren van levensmiddelen, dranken en specerijen, alsmede het verzorgen van de bevoorrading daarvan aan de groot- en detailhandel, winkel en/of restaurants, het runnen van winkels en/of restaurants’. De eerdere statutaire en handelsnaam van Atariya was tot 13 februari 2017 Showa Boeki Europe B.V. (hierna: Showa Boeki).
2.2
J-Connection is de eenmanszaak van [geïntimeerde] . De bedrijfsomschrijving in het
handelsregister van de KvK luidt als volgt:
“Advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering (geen public relations en organisatieadviesbureaus), im- en export van en groothandel in Aziatisch voedsel, alcohol en producten: tevens consultancy, productie van sushi producten en verkoop aan groothandel”.
2.3
Eind augustus 2013 is [geïntimeerde] werkzaamheden gaan verrichten voor Showa
Boeki. Tussen Showa Boeki en [geïntimeerde] is mondeling een overeenkomst van opdracht gesloten. Deze overeenkomst is vastgelegd in een Management Consulting Service Agreement (hierna: MCSA) en op 30 januari 2014 door [geïntimeerde] ondertekend. De MCSA is aangegaan voor de periode van 1 januari 2014 tot en met
31 december 2014, waarbij is vermeld dat een eventuele stilzwijgende verlenging voor de periode van een jaar zal zijn. [geïntimeerde] heeft met pen de tekst
“Reference: Japanese contract”genoteerd onder haar handtekening.
2.4
In artikel 12 van de MSCA staat het volgende:
‘[Article 12 (Non-Competition and Non-Solicitation Clause)
Both during the term of this Agreement and for 12 months after its termination, JC shall not be allowed, except with the prior written consent of SBE:
a.
a) to be involved in any way with any person or organization that engages in
competitive activities in respect of SBE or in respect of its affiliates, or to have any
interest therein;
b) to encourage employees or persons who have of have had an (employment)
agreement with SBE and/or with its affiliated companies during a period of two
years prior to the termination of the Agreement to perform activities for SBE, to
terminate his/her employment agreement, and/or to employ such employees or
persons;
c) to maintain business contacts in any way, directly or indirectly other than for
purposes of performing the services agreed, with (potential) clients and/or relations
of SBE with whom JC is or has been in contact in any way on a business level during the last two years prior to the termination of the Agreement.]”
In artikel 13 van de MSCA staat het volgende
‘[Article 13 (Penalty Clause)
1. In case of, partial or whole, breach by JC [and/or the manager] of the Confidentiality and Non-disclosure clause and/or the Non-Competition/Non-Sollicitation clause, as stipulated under article 6 and 12 (“Breach”), JC [and/or the manager] shall be indebted to SBE the sum of 5000 (“Penalty”) per event and for each day that the Breach thereafter continues. The Penalty shall be immediately payable by JC [and/or the manager] without notice of default being required. The Penalty shall be without prejudice to the (legal) rights of SBE to claim full damages from JC [and/or the manager]. [ JC and/or the manager are each and individually severable liable (afzonderlijk en hoofdelijk aansprakelijk).]]”
2.5
Op 30 augustus 2016 is tussen Showa Boeki en [geïntimeerde] een overeenkomst getekend, waarin onder andere is vermeld dat de ‘End of cooperation by mutual consent’ zal plaatsvinden per 30 september 2016.
2.6
Per 1 september 2016 is [geïntimeerde] in dienst getreden bij JFC Holland B.V. (hierna: JFC). JFC is net als Atariya een groothandel in Japanse levensmiddelen. De omschrijving van de activiteiten van JFC in het handelsregister van de KvK is: ‘
Het importeren, exporteren, verkopen en distribueren van en de handel in levensmiddelen en andere producten bestemd voor dagelijks gebruik. Houdster- en financieringsactiviteiten’.
2.7
Bij brief van 12 mei 2017 is [geïntimeerde] door Atariya gesommeerd tot onder meer het staken van haar concurrerende activiteiten en tot het betalen van in totaal
€ 1.140.000,00 aan verbeurde boetes. [geïntimeerde] heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst met JFC op 18 dan wel 19 mei 2017 met onmiddellijke ingang beëindigd.

3.Beoordeling

3.1
Atariya heeft in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 100.000,-, buitengerechtelijke kosten daaronder inbegrepen, op grond van door [geïntimeerde] verbeurde boetes als gevolg van het overtreden van het concurrentiebeding. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Zij heeft in een incident ex artikel 843a Rv afgifte gevorderd van het Japanstalige contract dat betrekking heeft op de rechtsverhouding tussen partijen. In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd Atariya te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij geleden heeft als gevolg van door Atariya gepleegde wanprestatie dan wel onrechtmatige daad, op te maken bij staat. Atariya heeft verweer gevoerd tegen het incidentele verzoek.
3.2
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 13 december 2017 (hierna: vonnis in incident) Atariya veroordeeld aan [geïntimeerde] afschrift te verschaffen van het Japanstalige contract waarnaar bij de ondertekening van de MCSA wordt verwezen.
3.3
In het eindvonnis heeft de rechtbank in conventie geoordeeld dat tussen Atariya en [geïntimeerde] in de MSCA een rechtsgeldig concurrentiebeding is overeengekomen maar dat [geïntimeerde] dit concurrentiebeding niet heeft overtreden en zij daarom ook geen boetes heeft verbeurd. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde] bij gebrek aan onderbouwing van de gestelde schade en het gestelde onrechtmatig handelen door Atariya afgewezen.
3.4
Atariya richt zich in principaal appel met haar grieven 1 tot en met 6 tegen de overwegingen 4.8 tot en met 4.10 in het eindvonnis, welke overwegingen samengevat inhouden dat [geïntimeerde] het concurrentiebeding niet heeft overtreden, dat zij slechts voorbereidende handelingen heeft verricht, dat niet uitgesloten is dat zij ook in die voorbereidende fase concurrerende activiteiten voor JFC heeft ontplooid maar dat Atariya haar stellingen op dit punt in het licht van het verweer van [geïntimeerde] onvoldoende handen en voeten heeft gegeven. Atariya voert verder aan dat [geïntimeerde] artikel 12 onderdeel b van de MCSA heeft overtreden door de Atariya-werknemer [werknemer] te benaderen, dat [geïntimeerde] ook artikel 12 onderdeel c van de MCSA heeft overtreden door dat zij relaties van Atariya, waaronder shopmanager [shopmanager] en zijn bedrijf, heeft benaderd, als ook dat [geïntimeerde] al tijdens haar dienstverband met Atariya zakelijk contact had met haar nieuwe werkgever JFC als gevolg waarvan Atariya omzet is misgelopen en schade heeft geleden. Atariya richt ook een grief tegen het vonnis in incident, waarbij zij veroordeeld werd een afschrift van het daar genoemde Japanstalige contract af te geven. Atariya voert met deze grief aan dat een Japanstalig contract waarin de samenwerking tussen partijen is geregeld niet bestaat en dat zij dus ook niet tot afgifte daarvan kan worden veroordeeld.
3.5
[geïntimeerde] concludeert in het principaal appel tot afwijzing daarvan. In incidenteel appel voert zij aan dat Atariya onrechtmatig dan wel ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door – zo begrijpt het hof – [geïntimeerde] op 12 mei 2017 aan te schrijven met afschrift van die brief aan JFC. In die brief heeft Atariya ten onrechte gesteld dat [geïntimeerde] in strijd met het contract met Atariya handelde, meer in het bijzonder met het daarin opgenomen concurrentiebeding. Als gevolg van die brief heeft [geïntimeerde] zich genoodzaakt gezien ontslag te nemen bij JFC. Ondanks die ontslagname heeft Atariya [geïntimeerde] op 6 juli 2017 gedagvaard. Aldus heeft Atariya onrechtmatig dan wel ernstig verwijtbaar gehandeld, zo voert [geïntimeerde] aan. Met dit betoog bedoelt [geïntimeerde] kennelijk te grieven tegen de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 in het eindvonnis. Atariya voert verweer tegen de in incidenteel appel ingestelde vorderingen.
3.6
De grieven in principaal appel lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.6.1
[geïntimeerde] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat niet vast staat dat Atariya dezelfde partij is als degene met wie [geïntimeerde] de MCSA heeft gesloten te weten Showa Boeki Europe B.V. Dit betoog faalt. Uit de overgelegde gegevens van de KvK blijkt dat de rechtspersoon die in de MCSA wordt aangeduid met Showa Boeki Europe B.V. en onder KvK-nummer 33141798 is geregistreerd thans is genaamd: Atariya Foods Netherlands B.V.
3.6.2
[geïntimeerde] heeft vervolgens als verweer aangevoerd dat de MCSA is aangegaan voor duur van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 en dat de MCSA daarom niet meer van kracht was op het moment dat de samenwerking met Atariya eindigde. Het hof overweegt als volgt. De MCSA, zoals ondertekend op
30 januari 2014, kende een looptijd tot en met 31 december 2014. In deze MCSA is bepaald dat een eventuele stilzwijgende verlenging voor de duur van een jaar zal zijn. [geïntimeerde] heeft haar werkzaamheden voor Atariya op en na 1 januari 2015 voortgezet. Kennelijk is dat stilzwijgend gebeurd. Daarmee is de MCSA in ieder geval van kracht geweest tot en met 31 december 2015. Uit de beëindigings-overeenkomst die partijen op 30 augustus 2016 hebben gesloten, blijkt dat tussen hen op dat moment nog een ‘cooperation agreement’ gold. Niet is gebleken dat partijen zijn overeengekomen tussen 1 januari 2016 en 30 augustus 2016 op een andere wijze uitvoering te geven aan hun samenwerking dan gedurende de jaren 2014 en 2015 het geval was. Het hof gaat er daarom vanuit dat de MCSA ook op en na 1 januari 2016 stilzwijgend is voortgezet.
3.6.3
Artikel 12 van de MCSA behelst een concurrentiebeperkend beding. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de handgeschreven opmerking bij de handtekeningen
“Reference: Japanese contract”hierin geen verandering brengt. Niet is gebleken dat in een in het Japans opgesteld of andersoortig contract tussen Atariya en [geïntimeerde] is overeengekomen dat, niettegenstaande de tekst van artikel 12 van de MCSA, dit beding tussen hen toch niet zou gelden. Tegen de grief met toelichting van Atariya tegen de veroordeling in het vonnis in incident tot het verschaffen van een afschrift van het Japanstalige contract waarnaar bij de ondertekening van de MCSA wordt verwezen, inhoudende dat een dergelijk Japanstalig contract niet bestaat, heeft [geïntimeerde] zich niet meer gemotiveerd verweerd. De grief slaagt en het hof acht partijen gebonden aan genoemd artikel 12 van de MCSA.
3.6.4
De MCSA is geen arbeidsovereenkomst. Artikel 12 van de MCSA wordt daarom niet beheerst door het bepaalde in artikel 7:653 BW. Dat laat onverlet dat in een opdrachtovereenkomst, zoals tussen partijen heeft bestaan, een geldig concurrentiebeperkend beding kan worden overeengekomen. De MCSA is gesloten met de eenmanszaak van [geïntimeerde] , J-connection , en daarmee met [geïntimeerde] als privé persoon. Dat de MCSA en het daarin vastgelegde concurrentiebeperkend beding niet zou gelden voor [geïntimeerde] privé, zoals zij in haar memorie van antwoord stelt, is daarom onjuist. Dat artikel 12 van de MCSA zich richt op ‘ JC ’, en niet op ‘ JC [or the manager]’ dan wel ‘ JC [and the manager]’, zoals elders in de MSCA het geval is, maakt dat niet anders. Er is geen enkele aanwijzing dat beoogd zou zijn het concurrentiebeperkend beding uitsluitend betrekking te laten hebben op activiteiten die [geïntimeerde] vanuit de eenmanszaak van [geïntimeerde] zou verrichten en niet op activiteiten die [geïntimeerde] voor rekening en risico van derden zou verrichten. Ook het feit dat de vennootschap die de MCSA heeft gesloten van naam is veranderd, maakt niet dat artikel 12 van de MCSA zijn geldigheid heeft verloren. Ten slotte brengt het feit dat artikel 12 [geïntimeerde] verbiedt zowel gedurende de looptijd van de MCSA als na afloop daarvan de in het artikel genoemde activiteiten te verrichten, evenmin mee dat het beding ongeldig zou zijn. Dat indachtig wordt artikel 12 van de MCSA hierna ook aangeduid als ‘het concurrentiebeding’. Het beroep van [geïntimeerde] op artikel 19 lid 3 Grondwet kan haar evenmin baten. Het opnemen van een concurrentiebeding in een samenwerkingsovereenkomst beperkt [geïntimeerde] niet in haar recht op vrije keuze van arbeid.
3.6.5
Ingevolge artikel 12 sub a van de MCSA is het [geïntimeerde] niet toegestaan om op enigerlei wijze betrokken te zijn bij een organisatie die zich bezighoudt met ten opzichte van Atariya concurrerende activiteiten. Atariya heeft gesteld dat JFC een dergelijke concurrerende onderneming is. Atariya heeft in dat verband gewezen op de sterk gelijkende omschrijving van de activiteiten van Atariya en JFC in het handelsregister van de KvK. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.7 van het eindvonnis overwogen: ‘
Zij( [geïntimeerde] , toevoeging hof)
is weliswaar per 1 oktober 2016 in dienst getreden bij JFC, een concurrent van Atariya, maar stelt dat JFC nog geen concurrerende activiteiten uitoefende’. Tegen die overweging heeft [geïntimeerde] niet gegriefd. [geïntimeerde] heeft ook in hoger beroep gesteld dat JFC tijdens haar dienstverband ‘nog’ geen concurrerende activiteiten ten opzichte Atariya verrichtte. Naar zeggen van [geïntimeerde] heeft JFC tijdens haar dienstverband nog niets verkocht, was [geïntimeerde] bezig met het vinden van een voor JFC geschikt bedrijfsgebouw en het verbouwen en inrichten van dat gebouw en beschikte zij over een budget van € 3.5 miljoen om JFC Holland op te zetten. .
3.6.6
Uit de tekst van artikel 12 en overige artikelen van de MCSA leidt het hof af dat het bepaalde in artikel 12 sub a van de MCSA niet betekent dat pas van overtreding van dat beding sprake is zodra de daarin bedoelde persoon of organisatie verkoopresultaten heeft geboekt. Ook voorbereidende werkzaamheden, waaronder het tot stand brengen van een gebouw met een specifieke inrichting zoals een bijzondere vriesafdeling met een waarde als hier aan de orde, kunnen als concurrerende activiteiten van JFC ten opzichte van Atariya worden beschouwd. Volgens de inschrijving in het handelsregister van de KvK is de startdatum van de onderneming van JFC 20 juli 2016. Toen [geïntimeerde] bij JFC in dienst trad bestond deze onderneming dus al enkele maanden en ten tijde van haar ontslagname op of omstreeks 18 mei 2017 al bijna tien maanden. Aldus heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof bij het aangaan, althans gedurende de looptijd van haar arbeidsovereenkomst met JFC, artikel 12 sub a van de MCSA overtreden. Daartoe strekt ook het volgende. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde arbeidsovereenkomst met JFC blijkt dat zij met ingang van 1 september 2016 is aangesteld in de functie van general manager. [geïntimeerde] en Atariya zijn op 30 augustus 2016 overeengekomen dat de MCSA met wederzijds goedvinden eindigde op 30 september 2016. Dit betekent dat gedurende de maand september 2016 [geïntimeerde] zowel een management overeenkomst had met Atariya als ook de functie van general manager bekleedde bij JFC.
3.6.7
Atariya heeft gesteld dat [geïntimeerde] [werknemer] heeft benaderd, teneinde hem te bewegen bij JFC in dienst te treden. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg erkend contact met [werknemer] te hebben gehad, maar heeft gesteld dat dat niet met de door Atariya genoemde bedoeling was. Met welke reden [geïntimeerde] dan wel contact heeft gehad met [werknemer] , heeft zij niet uitgelegd. In hoger beroep heeft Atariya herhaald dat [geïntimeerde] [werknemer] heeft benaderd teneinde hem te bewegen bij JFC in dienst te treden en aldus artikel 12 sub b van de MCSA heeft overtreden. Op dat verwijt is [geïntimeerde] in hoger beroep niet meer ingegaan. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] , gelet op de gemotiveerde stelling door Atariya van de gestelde overtreding en de gedeeltelijke erkenning dat zij contact had gehad met [werknemer] , onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij [werknemer] heeft benaderd teneinde hem te bewegen bij JFC in dienst te treden. Aldus is ook artikel 12 sub b van de MCSA overtreden.
3.6.8
[geïntimeerde] heeft zelf in haar processtukken in eerste aanleg en hoger beroep gesteld dat JFC (Duitsland) een leverancier was van Atariya. Daarvan uitgaande was het [geïntimeerde] op grond van artikel 12 sub c niet toegestaan gedurende dan wel binnen 12 maanden na de opdrachtovereenkomst met Atariya zakelijke contacten te onderhouden met JFC (Duitsland). [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat zij bij
[shopmanager] , verbonden aan Atariya Horeca B.V., visitekaartjes van zowel zichzelf als van managers van JFC Duitsland heeft achtergelaten. [geïntimeerde] heeft ook niet gemotiveerd weersproken dat Atariya Horeca B.V. een ten opzichte van Atariya zelfstandige onderneming is. Aldus heeft [geïntimeerde] ook artikel 12 sub c van de MCSA overtreden.
3.7
Er is dus sprake geweest van herhaaldelijke overtreding door [geïntimeerde] van het concurrentiebeding waaraan zij gebonden was. Dat betekent ook dat zij de contractuele boetes verschuldigd is die op overtreding van dat beding zijn gesteld. Atariya heeft aangevoerd dat een bedrag van in totaal € 1.155.000,- aan boetes is verbeurd maar heeft haar vordering beperkt tot € 100.000,-. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat een bedrag aan boete van € 5.000,- per dag van overtreding onevenredig hoog is. [geïntimeerde] heeft zich verder niet expliciet uitgelaten over het gevorderde bedrag van € 100.000,-. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding een verschijning van partijen te gelasten. De comparitie zal tevens worden benut voor het beproeven van een schikking.
3.8
[geïntimeerde] voert in incidenteel appel aan dat Atariya tegenover haar onrechtmatig dan wel ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [geïntimeerde] verwijst daarbij naar de op 12 mei 2017 door Atariya aan haar verzonden brief, met afschrift aan JFC Holland B.V./JFC International (Europe) GMBH. Uit het voorgaande blijkt dat Atariya, naar het oordeel van het hof, goede gronden had om [geïntimeerde] aan te spreken op haar gedrag en haar te sommeren de gedragingen die in strijd waren met haar contractuele verplichtingen te staken. Het aanschrijven van [geïntimeerde] was daarom niet onrechtmatig of ernstig verwijtbaar. Dat Atariya de nieuwe werkgever van [geïntimeerde] , JFC, er van op de hoogte stelde dat naar Atariya’s opvatting [geïntimeerde] handelde in strijd met laatstgenoemdes contractuele verplichtingen, was evenmin onrechtmatig, althans niet zonder bijkomende omstandigheden waarvan niet is gebleken. Ook het feit dat Atariya de brief mede richtte aan JFC International (Europe) GMBH is te billijken, althans niet onrechtmatig, aangezien, zoals hierboven is overwogen, [geïntimeerde] bij [shopmanager] ook visitekaartjes van managers van JFC Duitsland had achtergelaten. Ten slotte heeft Atariya ook niet onrechtmatig gehandeld door de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig te maken aangezien [geïntimeerde] , zoals hierboven is overwogen, haar contractuele verplichtingen niet was nagekomen. De grieven in incidenteel appel falen.
3.9
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten, tot het hiervoor onder 3.7 omschreven doel zullen verschijnen ten overstaan van mrs. Verscheure, Boot en Verbeek in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam. Partijen dienen hiertoe
uiterlijk op 10 september 2019 schriftelijk de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 1 oktober 2019 tot 1 januari 2020 aan het (enquêtebureau van het) hof toe te doen toekomen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, G.C. Boot en F.J. Verbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2019.