ECLI:NL:GHAMS:2019:307

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
200.242.136/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met kinderen naar de Verenigde Staten afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar kinderen naar de Verenigde Staten. De vrouw, die de Amerikaanse nationaliteit heeft, verzocht om deze toestemming omdat zij een financiële noodzaak zou hebben om naar de VS te verhuizen en daar een inkomen te genereren door het familiebedrijf van haar moeder over te nemen. De man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verzet zich tegen de verhuizing en stelt dat de kinderen in Nederland moeten blijven, waar zij hun leven en school hebben. Het hof heeft de belangen van de vrouw en de kinderen tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelde dat, hoewel de vrouw een zwaarwegend belang heeft bij de verhuizing, dit belang niet opweegt tegen het belang van de kinderen om in Nederland te blijven en de huidige zorgregeling voort te zetten. De kinderen zijn in Amsterdam geboren en opgegroeid en hebben een sterke band met hun vader en hun vrienden. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vrouw afgewezen. De man had ook verzoeken ingediend in incidenteel hoger beroep, maar deze werden eveneens afgewezen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de stabiliteit en continuïteit in het leven van de kinderen, vooral in het licht van hun jonge leeftijd en de bestaande co-ouderschapsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.242.136/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/643874 / FA RK 18-1158 en
C/13/644802 / FA RK 18/1609
Beschikking van de meervoudige kamer van 29 januari 2019 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. O.J.V. van Beekhof te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.K.E. van Herk te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] (hierna: [A] );
  • [minderjarige 2] (hierna: [B] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam,
gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 29 juni 2018 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 25 april 2018.
2.2.
De man heeft op 30 augustus 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 11 oktober 2018 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
De vrouw heeft bij journaalbericht van 21 november 2018, ingekomen ter griffie van dit hof op 22 november 2018, nadere stukken ingediend.
2.5.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [A] en [B] gesproken.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [X] .
Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van Herk een schriftelijke reactie op de nadere stukken van de vrouw van 21 november 2018 ingediend.

3.De feiten

3.1.
De ouders zijn [in] 2000 in [plaats] , Verenigde Staten (VS), gehuwd. Hun huwelijk is op 21 december 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 16 november 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
Uit hun huwelijk zijn geboren [A] [in] 2004 en [B] [in] 2007.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven de ene week bij de ene en de andere week bij de andere ouder.
De vrouw heeft de Amerikaanse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De kinderen hebben zowel de Amerikaanse als de Nederlandse nationaliteit.
De man heeft een partner en heeft met haar een kind, [minderjarige 3] (hierna: [C] ), geboren [in] 2016. Naar verwachting wordt [in] 2019 hun tweede kind geboren.
3.2.
Partijen hebben op 25 augustus 2011 een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarvan een ouderschapsplan deel uitmaakt. Partijen zijn daarbij onder meer overeengekomen - kort samengevat - dat de man met ingang van 1 juli 2011 ter zake van kinderalimentatie een bedrag van € 3.750,- per kind per maand stort op een kinderrekening, dat de man daarnaast diverse kosten van de kinderen voldoet, verbonden aan de internationale school die de kinderen bezoeken, dat hij met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand jaarlijks € 44.533,- stort in een op te richten studiefonds voor de kinderen en dat hij aan de vrouw met ingang van 1 juli 2011 ter zake van partneralimentatie een bedrag betaalt van € 18.875,- per maand, te vermeerderen met 0,5 % indexering per jaar voor het eerst per 1 januari 2013. Partijen zijn voorts overeengekomen dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw eindigt uiterlijk twaalf jaar na de overeengekomen ingangsdatum, derhalve op 1 juli 2023.
3.3.
Bij overeenkomst van 30 mei 2016 zijn partijen onder meer overeengekomen - kort samengevat - dat de man aan de vrouw ter zake van kinderalimentatie een bedrag betaalt van in totaal € 722,50 per maand voor beide kinderen met ingang van 1 augustus 2015 tot 1 januari 2018, dat de vrouw gerechtigd is om in dezelfde periode maandelijks € 2.300,- op te nemen van de kinderrekening, dat de man de kosten verbonden aan de internationale school blijft voldoen alsmede uitgaven voor kleding (te gebruiken tijdens verblijf bij de man) en vakantiekampen (tijdens de vakantieperiode bij de man), dat de man tot 1 januari 2018 wordt ontheven van de verplichting om € 44.533,- per jaar aan het studiefonds te voldoen en dat de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van 9 november 2015 tot 1 januari 2018 wordt bepaald op nihil.
3.4.
Bij monde van zijn advocaat heeft de man de vrouw op 20 november 2017 laten weten nog steeds niet in staat te zijn te voldoen aan zijn alimentatie- en betalingsverplichtingen zoals overeengekomen ten tijde van de echtscheiding. Hij heeft de vrouw verzocht om ermee in te stemmen dat de afspraken uit de overeenkomst van 30 mei 2016 nog twee jaar worden voortgezet tot 1 november 2019. Omdat de vrouw daarmee niet heeft ingestemd, heeft hij op 4 september 2018 een verzoek tot wijziging van de alimentatie ingediend. Ter zitting in eerste aanleg op 17 oktober 2018 zijn partijen overeengekomen dat de vrouw in plaats van € 2.300,- per maand een bedrag van € 2.800,- per maand van de kinderrekening mag opnemen en dat de afspraken uit de overeenkomst van 30 mei 2016 voor het overige voorlopig worden voortgezet. De zaak is voor het overige aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen om uiterlijk op 1 augustus 2018 met de kinderen naar de VS te verhuizen, afgewezen. Voorts is daarbij afgewezen het verzoek van de man - verkort weergegeven - (A) een bijzondere curator te benoemen voor de kinderen in verband met de voorgenomen verhuizing van de vrouw naar de VS, (B) (voorwaardelijk) de verdeling van zorgtaken in de zomervakantie van 2018 vast te stellen en (C) de vrouw te verbieden zonder voorafgaande toestemming van de man om met de kinderen te communiceren over een verhuizing naar de VS en de kinderen te (laten) onderwerpen aan testen, interviews, audities en/of examens, om hen rond te leiden in de VS en/of te laten proefdraaien op een school in de VS, op straffe van een dwangsom.
4.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
primair:
aan haar onvoorwaardelijk vervangende toestemming te verlenen voor een uiterlijk op 1 augustus 2019 plaats te vinden verhuizing met de kinderen naar de VS;
subsidiair:
aan haar voorwaardelijk vervangende toestemming te verlenen voor een uiterlijk op 1 augustus 2019 plaats te vinden verhuizing met de kinderen naar de VS en wel indien er op dat moment geen door de man afgegeven garantie is voor de vrouw (veiliggesteld met een afdoende door de man afgegeven zekerheidsstelling) op een met ingang van 1 november 2019 onverkorte hervatting van de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie conform het daarover bepaalde in het door partijen op 25 augustus 2011 ondertekende convenant;
en voorts de man te bevelen op eerste afroep van de vrouw ten aanzien van alle daarvoor benodigde formaliteiten zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen, waaronder in elk geval begrepen zijn toestemming aan de Internationale School in Nederland voor het vrijgeven van de vereiste stukken en zijn toestemming voor het treffen van voorbereidingen en het laten afnemen van interviews/auditie/testen;
primair en subsidiair:
de vrouw toe te staan om tot 1 november 2019 maandelijks een bedrag van € 2.300,- van de kinderrekening op te nemen en te bepalen dat de man tot dat moment gehouden is aan zijn verplichtingen met betrekking tot de kosten van de kinderen te voldoen, zoals opgenomen in artikel 4 van de overeenkomst van 30 mei 2016.
4.3.
De man verzoekt in principaal hoger beroep (kort samengevat):
I de bestreden beschikking te bekrachtigen;
II indien de onder primair en subsidiair genoemde verzoeken van de vrouw worden toegewezen, te bepalen dat:
- alle afspraken uit de overeenkomst van 30 mei 2016 dienen te worden nagekomen tot uiterlijk 1 januari 2020 en
- de vrouw de door haar op 13 juli 2018 ingezette executie van de kinder- en partneralimentatieverplichting uit het echtscheidingsconvenant tot in ieder geval die datum staakt en gestaakt houdt.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre: [bij gebreke van een verzoek sub I heeft het hof in al het navolgende de nummering aangepast]
I voorwaardelijk, indien het hof het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing met de kinderen naar de VS niet aanstonds afwijst, een bijzondere curator te benoemen ten behoeve van de kinderen;
II voorwaardelijk, indien de vrouw ervoor kiest om zonder de kinderen naar de VS te verhuizen, het hoofdverblijf van de kinderen bij de man te bepalen;
III de moeder te verbieden de kinderen te betrekken bij haar voornemen of plannen om alleen of samen met hen naar de VS te verhuizen en/of om hen te (laten) onderwerpen aan (voorbereidingen voor) examens, testen, interviews of audities voor scholen in de VS, en/of hen te laten kennismaken met of meelopen op scholen in de VS van haar keuze en/of hen aan te melden voor scholen in de VS, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de man, op straffe een dwangsom, althans een door het hof in goede justitie te bepalen voorziening.
4.4.
In incidenteel hoger beroep refereert de vrouw zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van het verzoek sub I, zij het onder de voorwaarde dat de door het hof te benoemen bijzondere curator een internationale achtergrond heeft, in de zin dat hij/zij ervaring heeft met een internationale verhuizing, hetzij als kind, hetzij als ouder met kinderen. Ten aanzien van het verzoek sub II en III verzoekt de vrouw de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en in incidenteel hoger beroep:
5.1.
De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om vervangende toestemming om met de kinderen naar de VS te verhuizen heeft afgewezen en voert daartoe het volgende aan. Zij heeft een financiële noodzaak om te verhuizen naar de VS nu de man met ingang van 30 mei 2016 is gestopt met het betalen van partneralimentatie, een flink deel van de kinderalimentatie en zijn bijdrage aan het studiefonds voor de kinderen. In de VS heeft de vrouw de kans inkomen te genereren door (een deel van) het familiebedrijf van haar moeder over te nemen. Dit betreft het beheer van een onroerend goed portefeuille in [plaats] . Nu de man geen partneralimentatie meer betaalt, moet de vrouw interen op haar vermogen, terwijl dat vermogen is bedoeld als voorziening voor de periode na 1 juli 2023. De man betaalt nog maar een klein deel van de overeengekomen kinderalimentatie. De vrouw is weliswaar toegestaan een bedrag van € 2.800,- per maand van de kinderrekening opnemen, maar het saldo bedraagt nog maar € 52.532,- en is nog maar voor een beperkt aantal maanden toereikend. Nu de man zijn bijdrage aan het studiefonds voor de kinderen heeft gestaakt, hebben de kinderen hun uitzicht op studeren in de VS verloren. Als de vrouw eigen inkomen kan verwerven in de VS, kan zij in eigen levensonderhoud voorzien, de kinderalimentatie aanvullen en de studie van de kinderen bekostigen. Onjuist is de redenering dat pas een financiële noodzaak tot verhuizen ontstaat wanneer de vrouw een inkomen zou hebben van rond het bijstandsniveau. Partijen hadden ten tijde van het huwelijk een hoge levensstandaard. Nu de man niet langer in dezelfde mate bijdraagt, moet de vrouw toestemming krijgen om te verhuizen naar de VS en in staat worden gesteld zelf inkomen te verwerven. De vrouw heeft voorts belang bij een verhuizing naar de VS nu zij met haar familie, van wie zij gedurende 19 jaar gescheiden is geweest, wenst te worden herenigd.
De vrouw kan een verhuizing niet langer uitstellen, omdat haar moeder zich uit het bedrijf wil terugtrekken. Zij heeft ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar verklaringen van haar moeder van 31 oktober 2017 alsmede van 4 november 2018. Indien de vrouw het aandeel van haar moeder niet overneemt, zal haar zus [D] het aandeel overnemen. De vrouw dient voor de uitvoering van de werkzaamheden fysiek in [plaats] aanwezig te zijn. Een arbeidsovereenkomst tussen de vrouw en haar moeder voor 30 uur per week ligt ter ondertekening gereed.
Ter compensatie van de beperking in de zorgregeling tussen de man en de kinderen, heeft de vrouw voorgesteld dat de man alle vakanties met de kinderen doorbrengt, met uitzondering van de kerstvakantie, waarin de kinderen ook een week bij de vrouw zijn. Tijdens de vakanties kan de man gratis en fulltime gebruik maken van een flat in [plaats] , die de vrouw ter beschikking stelt.
5.2.
De man is van mening dat de rechtbank terecht het verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met de kinderen naar de VS heeft afgewezen, en voert daartoe het volgende aan. Het uitgangspunt van de ouders ten tijde van de echtscheiding was dat zij ook na de echtscheiding samen de kinderen zouden opvoeden, omdat zij beiden een van de ouders hebben gemist in hun eigen jeugd. Tussen partijen is een co-ouderschapsregeling afgesproken, waarbij de kinderen week-op, week-af wisselend bij de ene en de andere ouder verblijven. Het voorstel van de vrouw tot compensatie van de huidige zorgregeling is onvoldoende. De man heeft een gezin en is niet in staat een paar weken per jaar in de VS door te brengen. De kinderen hebben bovendien een band met hun halfbroertje.
De man betwist het door de vrouw gestelde financiële belang bij verhuizing naar de VS. Het inkomen van de vrouw moet voldoende zijn om in eigen levensonderhoud te voorzien. Zij heeft nagelaten haar financiële situatie voldoende te onderbouwen. Zij dient aan te geven wat haar totale vermogen in de VS en Nederland is, wat het rendement daarvan is en of, en zo ja in hoeverre, zij op haar vermogen is ingeteerd. De man betwist dat zij (haar gedeelte van) het bedrijf per direct moet overnemen en dat zij voor de uitvoering van de werkzaamheden fulltime fysiek in [plaats] aanwezig moet zijn.
De man wijst er daarnaast op dat de kinderen al hun hele leven hun basis in Nederland hebben. Een verhuizing van de kinderen naar de VS schaadt de band tussen de man en de kinderen en de band tussen de kinderen en [C] . De kinderen hebben zelf laten weten dat zij in Amsterdam willen blijven wonen. De man is betrokken bij de kinderen en hun activiteiten.
5.3.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De kinderen groeien al jaren op in twee strikt gescheiden werelden. De vrouw wil nu de stap zetten naar een andere wereld waarbij ieder weer een andere rol krijgt. Dat is zorgelijk en staat haaks op wat partijen hebben afgesproken ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant, namelijk dat partijen samen de kinderen zouden opvoeden. Volgens de vrouw kunnen de kinderen moeiteloos overstappen naar de VS. De kinderen lijken echter in de war, zitten in een loyaliteitsconflict en zijn niet enthousiast over een verhuizing naar de VS.
5.4.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en de kinderen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.5.
Het hof is van oordeel dat de vrouw een zwaarwegend belang heeft bij verhuizing naar de VS. Haar belang is in ieder geval gelegen in een hereniging met haar familie in haar vaderland. De vrouw heeft daarnaast een financieel belang bij een verhuizing, nu zij daar voor het familiebedrijf kan werken en zelf inkomen kan genereren. Begrijpelijk is dat de vrouw de kans die zij van haar moeder krijgt om aan de slag te gaan in de VS en om aldaar middels het familiebedrijf zelf inkomen te verwerven, wil aangrijpen.
5.6.
Dit belang van de vrouw weegt naar het oordeel van het hof echter niet op tegen het evenzeer zwaarwegende belang van de kinderen, die in Amsterdam zijn geboren en inmiddels tot tieners zijn opgegroeid, om in Amsterdam te blijven wonen en de huidige co‑ouderschapsregeling met de man voort te kunnen zetten. Daarbij komt voor [A] het belang om haar middelbare school af te kunnen maken en voor [B] het belang om bij zijn voetbalteam te kunnen blijven spelen. Een verhuizing naar de VS zou betekenen dat de kinderen hun vader hooguit nog slechts enkele keren per jaar zouden kunnen zien en dat zij het gezinsleven in het gezin van de man zoals zij dit thans om de week hebben, zouden moeten missen. In dat verband acht het hof het voorstel van de vrouw dat de huidige zorgregeling moet compenseren, inhoudend dat de man een aantal weken per jaar in de VS doorbrengt, tijdens vakanties en/of tussendoor, niet realistisch, nu daarbij geen rekening is gehouden met het gegeven dat de man in Nederland een gezin en een baan heeft. Bij zijn oordeel neemt het hof tevens in aanmerking dat de kinderen zelf tijdens het kindgesprek hebben verklaard in Amsterdam te willen blijven wonen, aangezien zij hier hun vrienden hebben en naar school gaan en een halfbroertje hebben. Dat partijen ten tijde van het uiteengaan hebben afgesproken zich ervoor te zullen inzetten dat de kinderen met beide ouders opgroeien aangezien zij zelf zonder vader zijn opgegroeid, legt eveneens gewicht in de schaal. Het hof betrekt voorts bij zijn oordeel dat gebleken is dat het contact tussen de ouders al jaren slecht is, dat zij elkaar wantrouwen en dat zij nauwelijks met elkaar communiceren. Een verhuizing van de vrouw met de kinderen naar de VS zal de afstand tussen de ouders vergroten en de mogelijkheid om met elkaar - in het belang van de kinderen - in gesprek te blijven, aanzienlijk verkleinen. De omstandigheid dat de kinderen een band hebben met de VS, nu zij naast de Nederlandse ook de Amerikaanse nationaliteit hebben, Engels (mede) hun moedertaal is, zij in een internationale setting zijn opgegroeid en zij familie hebben in de VS, maakt het voorgaande niet anders. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de man indertijd bij testament heeft bepaald dat in geval van overlijden van beide ouders, de kinderen zullen worden opgenomen in het gezin van [D] . Het gegeven dat de ouders van plan waren de kinderen in de VS te laten studeren, doet aan het voorgaande evenmin af, nu dit een toekomstige (onzekere) gebeurtenis en andere levensfase van de kinderen betreft.
5.7.
De vrouw stelt dat zij een financiële noodzaak heeft om naar de VS te verhuizen en voert daartoe het volgende aan. Omdat de man geen partneralimentatie meer betaalt, moet zij zelf volledig in haar huwelijksgerelateerde behoefte kunnen voorzien. Zij stelt dat haar aanvullende behoefte (nagenoeg) gelijk is aan de overeengekomen partneralimentatie. Zij stelt voorts dat ten tijde van de echtscheiding bij het berekenen van de door de man te betalen partneralimentatie rekening is gehouden met het deel waarin de vrouw vanwege haar vermogen in haar levensonderhoud kon voorzien. De vrouw verwijst ten aanzien van haar totale vermogen in de VS en Nederland naar de als productie 10 in eerste aanleg in het geding gebrachte stukken. Zij kan haar vermogen niet optimaal kan beleggen omdat zij vermogen liquide moet houden om te voorzien in haar levensonderhoud. Verder bestaat haar vermogen in de VS uit onroerend goed waaruit zij geen inkomen ontvangt, terwijl de inkomsten van het bedrijf worden geïnvesteerd. De appartementen die zij bezat aan de [adres] heeft zij verkocht om het verlies aan partneralimentatie op te vangen, aldus de vrouw. Zij stelt voorts dat het saldo op de kinderrekening per 31 mei 2018 afgerond € 53.000,- bedraagt, zodat het aantal malen dat zij van die rekening geld kan opnemen, eindig is.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw vanwege inkomsten uit (in de loop van de jaren toegenomen) vermogen in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en voert daartoe het volgende aan. Gebleken is dat de vrouw een derde belang heeft in het bedrijf van haar moeder en dat zij een schenking heeft ontvangen van haar moeder in 2012. Het had op de weg van de vrouw gelegen om een overzicht te geven van haar vermogen ten tijde van de echtscheiding, haar vermogen op het moment van opschorten van de alimentatie en haar vermogen op dit moment. De man voert voorts aan dat ten aanzien van de kinderalimentatie heeft te gelden dat de kinderrekening waarop hij de alimentatie stortte, in een paar jaar is gegroeid tot een bedrag van € 112.000,-, waaruit volgt dat de kinderalimentatie op een te hoog bedrag is bepaald. Dat zou ook voor de partneralimentatie kunnen gelden. Het is de vrouw toegestaan om van de kinderrekening een bedrag van € 2.800,- netto per maand op te nemen. De man betaalt nog steeds een kinderalimentatie van € 361,25 per kind per maand en daarnaast de kosten van de school van de kinderen, waaronder schoolgeld, vervoer van en naar school, sportkleding, boeken en schoolreisjes. Daarnaast voldoet hij de kosten verbonden aan sport en hobby’s van de kinderen. Voorts voert hij aan dat de vrouw niet voldoende heeft onderbouwd dat zij de werkzaamheden in de VS niet (gedeeltelijk) vanuit Amsterdam zou kunnen verrichten.
5.8.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de vrouw een financieel belang heeft bij een verhuizing naar de VS, zij onvoldoende heeft aangetoond dat een verhuizing naar de VS om deze reden noodzakelijk is en dat haar financiële belang zodanig zwaar dient te wegen dat zij om die reden toestemming tot de verhuizing dient te krijgen. Zo heeft zij niet aangetoond dat, en zo ja, in welke mate, zij op haar vermogen is ingeteerd. Ook heeft zij niet betwist dat zij in 2012 een schenking van haar moeder heeft ontvangen ten bedrage van $ 2,8 miljoen, waarbij onduidelijk is gebleven op welke wijze zij dat bedrag heeft belegd. Zij heeft voorts niet aangetoond wat de verkoop van de woning op de [adres] voor haar financiële situatie heeft betekend. De door de vrouw als productie 10 in eerste aanleg in het geding gebrachte bankafschriften van 28 februari 2018 van diverse rekeningen van de vrouw bij de ABN AMRO bank alsmede jaaroverzichten van de ABN AMRO bank van 23 januari 2018, 29 januari 2016 en 24 januari 2013 geven daarin geen inzicht. Uit een bankafschrift van [Y] waaruit blijkt dat de vrouw in de periode van 12 januari 2015 tot 8 april 2017 een bedrag van $ 382.984,- heeft opgenomen, valt evenmin op te maken wat de financiële positie van de vrouw was ten tijde van de echtscheiding en wat deze nu is. De vrouw had de omvang van het vermogen bijvoorbeeld inzichtelijk kunnen maken door het overleggen van aangiften inkomstenbelasting. In hoeverre uit de overgelegde bankafschriften het rendement van het vermogen kan worden afgeleid, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk. Nu de vrouw heeft nagelaten aan te tonen wat haar vermogenspositie in Nederland en de VS is, heeft zij haar stelling dat zij een financiële noodzaak heeft om naar de VS te verhuizen, onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat daaraan voorbij.
Het hof is er daarnaast niet van overtuigd dat een verhuizing naar de VS voor het leiden van het bedrijf noodzakelijk is. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat haar moeder op dit moment vanuit de stad [plaats] het bedrijf in [plaats] runt, en dat zij personeel in dienst heeft ten behoeve van uitvoerende werkzaamheden. Tegen die achtergrond acht het hof de verklaring van de vrouw ter zitting in hoger beroep dat zij voor het voeren van het bedrijf fulltime in de VS moet verblijven, bijvoorbeeld om huurders te spreken en huur te innen, niet althans onvoldoende aannemelijk. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de arbeidsovereenkomst waarin de bepaling is opgenomen dat de vrouw een aanstelling heeft voor 30 uur per week, door de moeder van de vrouw is opgesteld, zodat niet valt uit te sluiten dat deze is opgesteld in het voordeel van de vrouw, evenals de verklaring van de moeder van de vrouw dat haar fysieke aanwezigheid noodzakelijk is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, gaat het hof er vanuit dat de vrouw ook (gedeeltelijk) vanuit Nederland de werkzaamheden zou moeten kunnen verrichten. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de man in dat verband heeft aangeboden de co-ouderschapsregeling van week-op, week-af te wijzigen in een tweewekelijkse op- en afregeling of anderszins, opdat de vrouw naar de VS kan gaan om aldaar werkzaamheden te verrichten wanneer dat nodig is. Dat dit tot gevolg heeft dat de vrouw dan nog steeds dient te beschikken over huisvesting in Amsterdam en dat de werksituatie voor de vrouw in dat geval niet ideaal is, acht het hof nadelig voor de vrouw doch niet zodanig dat het hiervoor onder rechtsoverweging 5.6. genoemde belang van de kinderen om in Nederland te blijven daarvoor moet wijken. Onder deze omstandigheden kan in het midden blijven of de vrouw (ook) in Nederland inkomsten uit arbeid zou kunnen verwerven.
5.9.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht het verzoek van de vrouw om met de kinderen naar de VS te verhuizen, heeft afgewezen.
Het hof zal zowel het primaire als het subsidiaire verzoek in principaal hoger beroep afwijzen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.10.
Nu partijen reeds op 17 oktober 2018 zijn overeengekomen dat de vrouw gerechtigd is om een bedrag van € 2.800,- per maand op te nemen van de kinderrekening, heeft de vrouw geen belang meer bij dat deel van haar primaire en subsidiaire verzoek. Het hof zal dit afwijzen.
5.11.
Nu de voorwaarden waaronder de man zijn verzoek sub II in principaal hoger beroep en sub I in incidenteel hoger beroep heeft gedaan, niet zijn vervuld, behoeft zijn verzoek op dat punt geen bespreking meer. Het hof zal dit afwijzen.
5.12.
Het hof acht het verzoek sub II in incidenteel hoger beroep prematuur, en zal dit afwijzen.
5.13.
Gelet op de afwijzing van het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de kinderen naar de VS, heeft de man bij zijn verzoek sub III in incidenteel appel geen belang meer. Het hof zal dit verzoek afwijzen.
5.14.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

In principaal en in incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier en is op 29 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.