ECLI:NL:GHAMS:2019:3047

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
23-003846-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes in het kader van een zakelijk conflict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op 6 juni 1983, werd beschuldigd van bedreiging met een mes jegens de aangever op 26 februari 2018 in Amsterdam. De verdachte had tijdens een discussie met de aangever een mes in zijn hand en hield dit dicht bij de borst van de aangever. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet werd betaald.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 augustus 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de omstandigheden onvoldoende bewijs vormen voor een bedreiging. De verdachte zou geen opzet hebben gehad op de bedreiging en de aangever zou zich niet bedreigd hebben gevoeld. Het hof heeft echter vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte, in combinatie met de context van het incident, voldoende waren om bij de aangever redelijke vrees te doen ontstaan voor zware mishandeling.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en het bewezen verklaarde als bedreiging met zware mishandeling gekwalificeerd. De verdachte is strafbaar bevonden en het hof heeft de geldboete van € 250,00 bevestigd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De uitspraak benadrukt de contextuele benadering bij het vaststellen van bedreiging en de impact van de gedragingen van de verdachte op de aangever.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003846-18
Datum uitspraak: 19 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-038977-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 6 juni 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 augustus 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes in de richting van die [slachtoffer] te houden en/of dicht bij de borst van die [slachtoffer] te houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte weliswaar met een mes in zijn hand op een afstand van anderhalve tot twee meter voor het slachtoffer, te weten de heer [slachtoffer], stond, maar dat deze omstandigheden onvoldoende bewijs vormen voor een bedreiging in de zin van de wet. De verdachte was, alvorens een discussie met [slachtoffer] ontstond, bezig met het besmeren van een broodje. Om die reden had de verdachte een mes in zijn handen, welk mes hij tijdens een discussie met [slachtoffer] nog steeds vasthield. De verdachte heeft zijn hand waarin het mes zich bevond, langs zijn zij gebracht en het mes vervolgens weggeworpen. De camerabeelden komen overeen met de verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft geen opzet op de vermeende bedreiging gehad en stelt zich op het standpunt dat [slachtoffer] zich niet bedreigd voelde. [slachtoffer] is namelijk op een stoel blijven zitten tijdens het voorval, was kennelijk niet bang voor de verdachte en heeft de woorden “steek mij dan neer” uitgesproken. Deze gedragingen en bewoordingen passen niet in het beeld van iemand die siddert van angst.
Daarnaast is door de raadsvrouw betoogd dat de verklaringen van de verdachte tijdens het politieverhoor onvolledig zijn weergegeven. De verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep kunnen anders lijken dan de verklaringen tijdens zijn politieverhoor, maar dit maakt niet dat de verklaringen tegenstrijdig zijn.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
Het Hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Bij het vereiste van redelijke vrees moet worden uitgegaan van een contextuele benadering. De aard van een uitlating of gedraging kan op zichzelf voldoende zijn om bij de bedreigde in redelijkheid de vrees te doen ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier leidt het hof de volgende feiten af. Op de door de verdachte aan de politie afgegeven camerabeelden van het incident is door de verbalisant gezien dat de verdachte dicht tegen de aangever is gaan staan. Verder is door de verbalisant het volgende waargenomen. De afstand bedroeg minder dan een halve meter. De verdachte stond bijna tegen de aangever aan. Vervolgens pakte de verdachte een mes en hield dat ter hoogte van de borststreek van de aangever vast. De verdachte maakte met zijn rechterarm een aantal armbewegingen naar achter en in de richting van de aangever. De verdachte hield het mes horizontaal vast in de richting van de borststreek van de aangever. De verdachte stond nog steeds dicht tegen de aangever. De verdachte hield totaal ongeveer een halve minuut het mes vast. [1] De aangever heeft in aanvulling hierop verklaard dat hij enorme angst had voor wat de verdachte nog meer zou gaan doen. Hij was bang dat de verdachte hem zou gaan neersteken. [2]
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met zware mishandeling van de aangever oplevert.
Het hof betrekt daarbij de verklaring van de verdachte ter gelegenheid van zijn aanhouding, waarbij hij heeft verklaard dat hij boos was, een mes heeft gepakt en dat voor zich heeft gehouden. [3] Tijdens zijn verhoor heeft de verdachte zijn eerdere verklaring bevestigd. [4] De verdachte heeft ten aanzien van het verweer dat deze verklaringen onjuist of onvolledig zijn geverbaliseerd onvoldoende solide aanknopingspunten aangevoerd die maken dat dit verweer aannemelijk is geworden op grond waarvan zijn verklaringen niet zouden mogen worden gebezigd als bewijsmiddel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 februari 2018 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een mes in de richting van die [slachtoffer] te houden en dicht bij de borst van die [slachtoffer] te houden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 250,00 en ingeval de verdachte deze niet betaalt te vervangen door 5 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van de aangever. Deze bedreiging heeft bij de aangever de vrees opgewekt fysiek door de verdachte te worden aangevallen. Duidelijk is dat sprake is van een onderliggend zakelijk geschil dat de verdachte en de aangever hadden, en blijkens de uitlatingen ter terechtzitting in hoger beroep nog steeds hebben en dat langs civielrechtelijke weg verder voortgezet gaat worden. De verdachte en de aangever zijn inmiddels als zakelijke vennoten uit elkaar en het bedrijf is verkocht waarbij ieder zijn deel heeft gehad. Nu het er naar uitziet dat in de toekomst persoonlijke fysieke confrontaties tussen de verdachte en de aangever zullen uitblijven en de verdachte ook geen strafblad heeft, zal het hof volstaan met het opleggen van een geldboete.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 5 maart 2019 onder CJIB nummer 0000001303897718.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van
S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 augustus 2019.
Mr. A.P.M. van Rijn en S. den Hartog zijn buiten staan dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2018, pagina’s 8 en 9.
2.Proces-verbaal van aanhouding van 26 februari 2018, p. 6 en proces-verbaal van aangifte van 26 februari 2018, p. 3.
3.Proces-verbaal van aanhouding van 26 februari 2018, p. 5
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 februari 2018, p. 18.