In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op 6 juni 1983, werd beschuldigd van bedreiging met een mes jegens de aangever op 26 februari 2018 in Amsterdam. De verdachte had tijdens een discussie met de aangever een mes in zijn hand en hield dit dicht bij de borst van de aangever. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet werd betaald.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 augustus 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de omstandigheden onvoldoende bewijs vormen voor een bedreiging. De verdachte zou geen opzet hebben gehad op de bedreiging en de aangever zou zich niet bedreigd hebben gevoeld. Het hof heeft echter vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte, in combinatie met de context van het incident, voldoende waren om bij de aangever redelijke vrees te doen ontstaan voor zware mishandeling.
Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en het bewezen verklaarde als bedreiging met zware mishandeling gekwalificeerd. De verdachte is strafbaar bevonden en het hof heeft de geldboete van € 250,00 bevestigd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De uitspraak benadrukt de contextuele benadering bij het vaststellen van bedreiging en de impact van de gedragingen van de verdachte op de aangever.