ECLI:NL:GHAMS:2019:3046

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
23-000974-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van medewerkers van de NS en mishandeling in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 juni 2017 in Amsterdam opzettelijk beledigende woorden heeft geuit naar twee medewerkers van de NS, door een van hen te beledigen met de woorden: 'je lijkt wel een homo, homo'. Het hof oordeelt dat deze uitlatingen in de gegeven context als beledigend moeten worden beschouwd. Daarnaast heeft de verdachte de andere medewerker mishandeld door hem te schoppen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000974-19
Datum uitspraak: 19 augustus 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-251817-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 augustus 2019.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2, wat betreft de mishandeling van [slachtoffer 1], en onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 juni 2017 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in het openbaar mondeling, heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "Je lijkt wel een homo, homo", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking, en/of door die voornoemde [slachtoffer 1] een of meermalen in het gezicht, in elk geval het lichaam, te spugen;
2.
hij op of omstreeks 30 juni 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met zij armen tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te slaan en/of (hete) koffie over/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] (heen) te gooien en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een of meermalen te trappen en/of te schoppen;
3.
hij op of omstreeks 30 juni 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een portofoon en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover nog inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd, omdat de bewijsconstructie niet volledig is en voorts omdat een taakstraf “
bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid” geen in het in het Wetboek van Strafrecht voorziene strafmodaliteit is.

Bewijsoverwegingen

Onder 1
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de door de verdachte gebruikte bewoordingen “je lijkt wel een homo, homo” niet zonder meer als belediging kunnen worden aangemerkt. Een homoseksueel persoon is immers gelijk aan een heteroseksueel persoon. Er is geen krachtterm voor het woord ‘homo’ geplaatst, waardoor het beledigend karakter ontbreekt. De verdachte dient van de mondelinge belediging te worden vrijgesproken, nu de enkele woorden “je lijkt wel een homo, homo” onvoldoende zijn om tot een belediging te komen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt het volgende voorop.
Een uitlating die in iemands tegenwoordigheid wordt aangedaan, moet als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer of goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is, zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Terwijl de aangever [slachtoffer 2], hoofdconducteur bij de NS, in gesprek was met een treinreiziger over een niet geldig vervoersbewijs, is de verdachte zich daarmee gaan bemoeien. De verdachte heeft meerdere malen geroepen dat de aangever de treinreiziger met rust moest laten, is daarbij voor de aangever gaan staan en riep vervolgens “je lijkt wel een homo, homo”. Onder deze omstandigheden moet het woord homo, hier kennelijk als scheldwoord gebruikt, als beledigend worden aangemerkt. De aangever kon het woord ook als zodanig opvatten, omdat niemand behoeft te accepteren dat hem op deze wijze en in deze omstandigheden kwalificaties worden toegevoegd op een terrein dat bij uitstek behoort tot de persoonlijke integriteit, identiteit en levenssfeer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 juni 2017 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in het openbaar, mondeling heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "je lijkt wel een homo, homo" en door die voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht te spugen;
2.
hij op 30 juni 2017 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door tegen voornoemde [slachtoffer 2] te schoppen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot –kortgezegd- een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich opzettelijk beledigend uitgelaten en gedragen tegenover twee medewerkers van de NS. Dergelijk gedrag getuigt van gebrek aan respect. Het bespugen van een persoon is buitengewoon vies en beledigend. Dit is een ergerlijk feit dat voor de betrokken persoon zeer grievend is.
Het hof rekent de verdachte daarnaast zwaar aan dat hij medewerkers van de NS, die onder meer als taak hebben om reizigers op tijd en veilig te (kunnen laten) vervoeren, heeft gehinderd in hun werk. Hij heeft een van hen mishandeld door hem te schoppen. Daardoor is diens lichamelijke integriteit aangetast. Dit soort gedrag zorgt bovendien voor onrust en een algeheel gevoel van onveiligheid bij het publiek dat met de trein wil reizen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De raadsman heeft nog betoogd dat het gevorderde bedrag te hoog is, maar heeft dat niet onderbouwd.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 452,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De raadsman heeft nog betoogd dat het gevorderde bedrag te hoog is, maar heeft dat niet onderbouwd.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 266 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 juni 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 juni 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van
S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 augustus 2019.
Mr. A.P.M. van Rijn en S. den Hartog zijn buiten staan dit arrest mede te ondertekenen.
[…]