In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel, maar het hof sprak hem vrij van deze beschuldiging. De zaak betrof een incident op 9 augustus 2017, waarbij de verdachte tijdens een ruzie zijn partner met een vork in de rechterarm stak. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte de poging tot zware mishandeling had gepleegd. Wel werd bewezen dat de verdachte zijn partner had mishandeld, wat resulteerde in letsel en pijn voor het slachtoffer.
De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 49 dagen voorwaardelijk. De raadsman pleitte voor een lagere straf, gezien de positieve wending in het leven van de verdachte en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld.
Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had spijt betuigd en zijn leven had een positieve wending genomen. Uiteindelijk besloot het hof de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat deze had aangegeven geen schadevergoeding meer te willen.