ECLI:NL:GHAMS:2019:3040

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
000727-19 (rekestnummer) en 23-004692-15 (parketnummer)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing bijzondere voorwaarde en verlenging proeftijd in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep op een verzoekschrift ex artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht. De verzoeker, geboren in 1959, had een verzoek ingediend om de bijzondere voorwaarde op te heffen die hem was opgelegd bij een eerder arrest van 6 september 2016. Deze voorwaarde hield in dat hij vóór het einde van zijn proeftijd een bedrag van 182.500 euro aan een stichting moest vergoeden. De verzoeker verzocht primair om opheffing van deze voorwaarde en subsidiair om verlenging van de proeftijd met 1 of 2 jaren.

Tijdens de behandeling van het verzoek heeft het hof kennisgenomen van de omstandigheden van de verzoeker, waaronder het faillissement van zijn bedrijf en zijn huidige financiële situatie. De advocaat-generaal adviseerde om het primaire verzoek af te wijzen en het subsidiaire verzoek tot verlenging van de proeftijd met 1 jaar toe te wijzen. De reclassering adviseerde echter om de proeftijd met 2 jaren te verlengen, gezien de omstandigheden van de verzoeker.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verzoeker onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoeken. De wens om van de betalingsverplichting te worden ontslagen, omdat hij daar momenteel niet aan kan voldoen, werd niet als voldoende grond gezien voor toewijzing van het primaire verzoek. Ook het subsidiaire verzoek tot verlenging van de proeftijd werd afgewezen, omdat de verzoeker niet voldoende inzichtelijk had gemaakt dat hij in de toekomst aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Het hof concludeerde dat de verzoeker tot op heden slechts 1.500 euro had afbetaald van het verschuldigde bedrag, wat zijn verzoeken verder ondermijnde.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF AMSTERDAM
rekestnummer: 000727-19
parketnummer: 23-004692-15
BESLISSING
op het verzoekschrift krachtens artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] [geboortedag] 1959,
adres: [adres],
hierna te noemen: de verzoeker,
bijgestaan door mr. S. Langeweg, advocaat te Koog aan de Zaan, die waarneemt voor haar kantoorgenoot mr. J. Veninga.

Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift van 14 juni 2019 richt zich tegen de aan verzoeker bij arrest van
6 september 2016 opgelegde bijzondere voorwaarde om vóór het einde van de proeftijd een bedrag van in totaal 182.500 euro aan de [stichting] te vergoeden.
Verzoeker verzoekt primair de gestelde bijzondere voorwaarde op te heffen en subsidiair de proeftijd met 1 of 2 jaren te verlengen.

Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak onder parketnummer 23-004692-15 en heeft op 1 augustus 2019 de advocaat-generaal, verzoeker, de advocaat van verzoeker en mevrouw [naam], begeleider van verzoeker bij Reclassering Nederland, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
Verzoeker is bij onherroepelijk arrest van 6 september 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, waarbij onder meer als bijzondere voorwaarde is gesteld dat hij een bedrag van in totaal
182.500 euro aan de [stichting] zal vergoeden vóór het einde van de proeftijd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het primaire verzoek en tot toewijzing van het subsidiaire verzoek, met dien verstande dat de proeftijd met 1 jaar wordt verlengd.

Beoordeling van het verzoek

De advocaat van verzoeker heeft gesteld dat verzoeker ten tijde van het wijzen van het arrest goede financiële vooruitzichten had. Het ging echter steeds slechter met zijn bedrijf, [BV 1], omdat zij haar grootste klant kwijtraakte. In 2018 is het bedrijf failliet gegaan, waardoor verzoeker nu niet in staat is aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De vooruitzichten om in de toekomst aan zijn verplichting te voldoen zijn evenwel gunstig. Zo is verzoeker in december 2018 een nieuwe onderneming gestart en verwacht hij (mede) met de daarmee te genereren inkomsten aan zijn betalingsverplichting te kunnen voldoen. Voorts stelt verzoeker nog gelden te ontvangen uit vorderingen op [..] ad 300.000 euro, op de [bank] ad 90.000 euro en op [BV 2] ad 50.000 euro.
Reclassering Nederland heeft in haar rapport van 26 juni 2019 geadviseerd de proeftijd van verzoeker met 1 jaar te verlengen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mevrouw [naam], reclasseringswerker, geadviseerd deze proeftijd met 2 jaren te verlengen.
De advocaat van verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat een proeftijdverlenging met 2 jaren de voorkeur heeft, omdat dit ruimte biedt voor tegenslag en verzoeker zo in de gelegenheid wordt gesteld tijdig aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
Het hof is van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen.
De enkele wens van verzoeker om van zijn betalingsverplichting te worden ontslagen omdat hij daaraan op dit moment niet kan voldoen, vormt onvoldoende grond voor toewijzing van het primaire verzoek tot opheffing van de betreffende voorwaarde.
Wat betreft het subsidiaire verzoek, de verlenging van de proeftijd, ziet het hof in de aan dit verzoek ten grondslag gelegde onderbouwing evenmin aanleiding om tot toewijzing daarvan over te gaan. Verzoeker heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk de door hem genoemde vorderingen binnen afzienbare termijn kan innen. Voorts is met geen enkel stuk onderbouwd dat en wanneer hij met zijn nieuwe onderneming inkomsten gaat genereren.
Het hof betrekt in de beoordeling dat verzoeker tot op heden – zes jaren na het ten laste gelegde en bijna drie jaren na het wijzen van het arrest – slechts 1.500 euro heeft afbetaald.

BESLISSING

Het hof:
Wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. M.M. van der Nat en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 augustus 2019.
[…]