In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging en mishandeling, gepleegd op 8 juli 2016 te Zaandam. De tenlastelegging omvatte geweld tegen twee slachtoffers, waarbij de verdachte onder andere beschuldigd werd van het slaan en schoppen van slachtoffer 1 en het zwaaien met een mes richting slachtoffer 2. Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 augustus 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak voor de verdachte heeft gevorderd.
Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. Tevens zijn de benadeelde partijen, slachtoffer 1 en slachtoffer 2, niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. De kosten werden door beide partijen gedragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig bewijs in strafzaken en de rechten van benadeelde partijen in het proces.