ECLI:NL:GHAMS:2019:3035

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
23-004044-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorhanden hebben van MDMA en hasjiesj met betrekking tot inzet politiehond

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor het voorhanden hebben van MDMA en hasjiesj op 5 augustus 2018 te Heerhugowaard. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 11,86 gram MDMA en ongeveer 92 gram hasjiesj. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 juli 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de inzet van de politiehond bij de aanhouding van de verdachte in strijd was met de ambtsinstructie, wat zou moeten leiden tot strafvermindering. Het hof heeft echter geoordeeld dat de inzet van de hond niet disproportioneel was en dat de verdachte geen onherstelbaar vormverzuim heeft ondervonden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder onherroepelijk was veroordeeld voor strafbare feiten, maar deze veroordelingen niet in zijn nadeel heeft meegewogen, aangezien het om andere delicten ging. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004044-18
datum uitspraak: 29 juli 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-173420-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2018 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 11,86 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op of omstreeks 5 augustus 2018 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 92 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte 92 gram hasjiesj, of in ieder geval meer dan 30 gram, bij zich heeft gehad. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de brokken hasjiesj inclusief de sealbags zijn gewogen, die per stuk 2 gram wegen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit onderzoek van verbalisant [verbalisant] is gebleken dat het totale gewicht van de in beslag genomen brokken hasjiesj 92 gram bedroeg. Maar ook in het geval dat de verbalisant de sealbags zou hebben meegewogen, zou het totale gewicht van de hasjiesj niet relevant minder dan 92 gram zijn geweest, aangezien, anders dan de raadsvrouw als (niet nader onderbouwd) uitgangspunt heeft genomen, dergelijke sealbags een nagenoeg verwaarloosbaar gewicht hebben. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 augustus 2018 te Heerhugowaard opzettelijk aanwezig heeft gehad 11,86 gram van een materiaal bevattende MDMA.
2.
hij op 5 augustus 2018 te Heerhugowaard opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 92 gram hasjiesj.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde, te weten het handelen in strijd met artikel 2 onder B en artikel 3 onder B van de Opiumwet, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de inzet van de diensthond bij de aanhouding van de verdachte in strijd was met de ambtsinstructie. Dit onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient te leiden tot strafvermindering. Het concrete nadeel van de verdachte bestond daaruit dat de diensthond in zijn been heeft gebeten, hetgeen een schending van zijn lichamelijke integriteit opleverde. De raadsvrouw heeft daarnaast gewezen op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de omstandigheid dat de verdachte
first offenderis met betrekking tot opiumfeiten. Zij heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf van 40 uren op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de zoekactie naar de verdachte, die kort daarvoor – geboeid – uit een dienstauto was ontsnapt, is gebruik gemaakt van een diensthond, die onder toezicht stond van een geleider. Nadat de verdachte door de hond en de geleider was opgespoord, wilde hij vluchten. De (aangelijnde) diensthond heeft vervolgens, ondanks een poging van de geleider om dit te voorkomen, enkele krassen op het been van de verdachte gemaakt.
Naar het oordeel van het hof is de diensthond , de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren ingezet. Dat de verdachte daarbij krassen in zijn been heeft opgelopen, is voor hem vervelend, maar maakt de inzet van de hond niet disproportioneel. Het verweer wordt verworpen en het hof zal deze omstandigheid niet in strafmatigende zin meewegen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 11,86 gram MDMA en ongeveer 92 gram hasjiesj. Drugs zijn schadelijk voor de gezondheid en vormen als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid. De handel in en het gebruik van verdovende middelen leiden bovendien tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juli 2019 is hij eerder voor het plegen van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Omdat dit andersoortige delicten betreffen, zal het hof deze veroordelingen niet in zijn nadeel meewegen.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Deze hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een taakstraf van 80 uren genoemd voor het voorhanden hebben van 10-50 gram harddrugs en een geldboete ter hoogte van € 200 voor het voorhanden hebben van 31-100 gram softdrugs.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden. In het bepaalde in artikel 63 Sr ziet het hof geen aanleiding deze straf te matigen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. H.A. van Eijk en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juli 2019.
mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.L.M. van der Voet zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]