ECLI:NL:GHAMS:2019:3034

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
23-000554-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling ex-partner

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 7 februari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1980, was aangeklaagd voor mishandeling van zijn ex-partner, waarbij hij op 20 november 2016 in Amsterdam verschillende geweldshandelingen zou hebben gepleegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het recht doet op basis van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de mishandeling van de ex-partner, wettig en overtuigend bewezen. De bewezenverklaring was gebaseerd op de feiten dat de verdachte het hoofd van de ex-partner tegen het autoraam had geslagen en haar met de vuisten in het gezicht had geslagen, wat leidde tot pijn en letsel. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en legde een taakstraf van 60 uren op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toegewezen tot een bedrag van € 720,62, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000554-18
datum uitspraak: 29 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-232664-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 20 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
die [slachtoffer] (met kracht) een kopstoot heeft geven;
en/of in de vinger van die [slachtoffer] heeft gebeten;
en/of meermalen (met kracht) haar hoofd tegen het autoraam heeft geslagen en/of gestompt en/of geduwd;
en/of meermalen (met kracht) met de ellebo(o)g(en) in haar zij heeft geslagen en/of gestoten en/of gepord;
en/of (met kracht met de vuist(en) in/op/aan/tegen haar gezicht en/of neus heeft geslagen en/of gestoten en/of heeft gestompt;
en/of met kracht aan haar haren heeft getrokken;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn (ex) partner, [slachtoffer], heeft mishandeld door haar (met kracht) een kopstoot te geven en/of in haar vinger te bijten en/of het meermalen (met kracht) haar hoofd tegen het autoraam te slaan en/of te stoten en/of te duwen en/of meermalen (met kracht) met de ellebo(o)g(en) in haar zij te slaan en/of te stoten en/of te porren en/of (met kracht) met de vuist(en) in/op/aan/tegen haar gezicht en/of neus te slaan en/of te stoten en/of te stompen en/of met kracht aan haar haren te trekken, waardoor die [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft bekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds op de grond dat recht wordt gedaan op basis van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Op 20 november 2016 heeft de verdachte in zijn auto een ruzie gehad met zijn ex-partner, [slachtoffer]. Het hof acht bewezen dat hij haar hoofd tegen het autoraam heeft geslagen en dat hij haar met zijn vuisten in haar gezicht heeft geslagen. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof de andere tenlastegelegde geweldshandelingen niet bewezen nu daarvoor, naast de aangifte van [slachtoffer], onvoldoende steunbewijs is. Het hof heeft tevens niet kunnen vaststellen dat de bewezen handelingen met zodanige kracht zijn geschied dat deze zijn aan te merken als een poging om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Bovendien is hof niet overtuigd dat het opzet van de verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, op zodanig letsel gericht is geweest. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 november 2016 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door haar hoofd tegen het autoraam te slaan en/of te stoten en/of te duwen en met de vuist tegen haar gezicht en neus te stompen, waardoor [slachtoffer] pijn en letsel heeft bekomen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg (thans subsidiair) bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de politierechter een aantal bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft tijdens een ruzie zijn voormalige vriendin mishandeld door haar te stompen en haar hoofd tegen het autoraam te slaan. Hiermee heeft hij een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juli 2019 is hij eerder voor mishandeling onherroepelijk tot een deels voorwaardelijke geldboete veroordeeld. Het hof acht vanwege de recidive de straf die in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken voor een soortgelijk delict wordt genoemd, te weten een geldboete van € 750,00, niet passend en zal daarom een deels voorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Het hof legt een lagere straf op dan gevorderd door de advocaat-generaal nu het tot een minder ernstige bewezenverklaring komt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 870,62 waarvan € 370,62 aan materiële schade vanwege eigen risico met betrekking tot behandeling door een psycholoog en € 500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, mede nu deze schade door de verdachte niet is betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 350,00, waarbij is gelet op de schadevergoeding die bij vergelijkbare mishandelingen door rechters is toegekend. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 720,62 (zevenhonderdtwintig euro en tweeënzestig cent) bestaande uit € 370,62 (driehonderdzeventig euro en tweeënzestig cent) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 720,62 (zevenhonderdtwintig euro en tweeënzestig cent) bestaande uit € 370,62 (driehonderdzeventig euro en tweeënzestig cent) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 november 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. H.A. van Eijk en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juli 2019.
mr. M.L.M. van der Voet en mr. P.F.E. Geerlings zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.