2.11Nadat partijen geprobeerd hebben een minnelijke oplossing te bereiken heeft de commissie op 30 mei 2018 uitspraak gedaan. De commissie heeft onder meer het volgende overwogen:
“Verzoekers hebben gesteld dat sprake is van een besluit van het bevoegd gezag tot verdergaande integratie van het Vechtdal College in de Landstede Groep. (…)
Het besluit tot verdergaande integratie van het Vechtdal College in de Landstede Groep is naar het oordeel van de Commissie (…) te beschouwen als een besluit over de aangelegenheid genoemd in artikel 11 lid 1 onder d Wms: ‘het aangaan, verbreken of belangrijk wijzigen van een duurzame samenwerking met een andere instelling, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid ter zake’, waarvoor de MR op grond van artikel 22 aanhef onder d van het medezeggenschapsreglement adviesrecht heeft.
Met het besluit tot verdergaande integratie wordt immers de samenwerking tussen het Vechtdal College en de Landstede Groep beleidsmatig verder vormgegeven en ingevuld.
In de samenwerkingsovereenkomst van 2013 is een aantal afspraken vastgelegd, waarin onder meer is aangegeven dat het Vechtdal College zijn zelfstandigheid behoudt en dat alle gelden van de bekostiging ten goede komen aan het Vechtdal College. (…)
De achtergrond voor de afspraken, zo is ter zitting gebleken, was de wens van de MR ten tijde van het overleg over de op te starten samenwerking, om maximale decentralisatie te bewerkstelligen. Deze wens was mede ingegeven vanuit de gevoelde noodzaak te bewaken dat de kosten die verbonden zijn aan de samenwerking voor het Vechtdal College overzichtelijk en beheersbaar zouden zijn.
In de integratieopdracht zoals verwoord in de e-mail van 20 juli 2017 is een vijftal uitgangspunten geformuleerd. Punt 4 luidt: “Het Vechtdal College doet volwaardig mee binnen de Groep en dat houdt in dat het niet een cafetaria model is. Meedoen is met alle plussen/lusten en minnen/lasten”. Voorts is in de e-mail aangegeven dat het kader van de integratieopdracht niet de overeenkomst uit 2013 is. Het feit dat het bevoegd gezag op 20 juli 2017 heeft aangegeven dat het Vechtdal College volwaardig mee zal doen binnen de Landstede Groep alsmede het feit dat de bijdrage van het Vechtdal College aan de Landstede Groep het komende schooljaar naar verwachting substantieel hoger zal uitvallen, maken naar het oordeel van de Commissie dat met het besluit een wijziging in het beleid ten aanzien van de duurzame samenwerking tussen het Vechtdal College en de Landstede Groep is bewerkstelligd. Dat met het besluit niet een integratie binnen de Landstede Groep is beoogd, zoals het bevoegd gezag heeft betoogd, kan het geval zijn, maar dat laat onverlet dat sprake is van een wijziging in het beleid ten aanzien van de duurzame samenwerking.
Over deze wijziging had het bevoegd gezag op grond van artikel 22 aanhef onder d van het medezeggenschapsreglement de MR om advies moeten vragen. Dat is niet gebeurd waarna de MR het geschil binnen de in artikel 34 lid 3 Wms gestelde termijn van zes weken aan de Commissie heeft voorgelegd. Aldus is het adviesgeschil ten aanzien van de beleidswijziging in de duurzame samenwerking ontvankelijk.
(…)
De Commissie moet overeenkomstig artikel 34 lid 4 Wms beoordelen of het bevoegd gezag bij het niet volgen van het advies van de MR bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn voorstel heeft kunnen komen. Hierover overweegt de Commissie dat het op zich niet onbegrijpelijk is dat het bevoegd gezag de in 2013 in gang gezette samenwerking tegen het licht wenst te houden. Echter, de integratieopdracht gaat verder dan dat omdat daarin is aangegeven dat uitgangspunt is dat het Vechtdal College volwaardig meedoet binnen de Landstede Groep. Dat standpunt verdraagt zich niet met de samenwerking en de uitgangspunten zoals beschreven in het document van 21 maart 2013 waarop de MR destijds positief heeft geadviseerd. Het is niet onwaarschijnlijk dat in de uitvoering van de integratieopdracht stappen gezet worden die hiermee strijdig zijn en tot een onomkeerbare situatie leiden. De zorgen die de MR hierover heeft, acht de Commissie reëel.
Het lag op de weg van het bevoegd gezag om vooraf met de MR overleg te voeren over de
integratieopdracht. Alles overziende oordeelt de Commissie dat het bevoegd gezag bij het niet volgen van het advies van de MR bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn voorstel (te lezen als besluit) heeft kunnen komen en dat het betrokken besluit niet in stand kan blijven. De Commissie zal het bevoegd gezag conform het verzoek van de MR de verplichting opleggen na te laten handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van de integratieopdracht of onderdelen daarvan.
5. BESLISSING
Op grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de Commissie dat:
- het verzoek van de MR tot behandeling van het adviesgeschil met betrekking tot de
wijziging van het beleid in de duurzame samenwerking van het Vechtdal College met de
Landstede Groep ontvankelijk en gegrond is. De Commissie spreekt daarbij uit dat het
besluit van 20 juli 2017 niet in stand kan blijven en legt het bevoegd gezag de verplichting
op na te laten handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van het
besluit of onderdelen daarvan (…).”