In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1954, werd beschuldigd van het afleveren en voorhanden hebben van een vervalst reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Liberia. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 7 februari 2018 op Schiphol, waar de verdachte het paspoort aan de grensbewaking heeft aangeboden. Het hof heeft vastgesteld dat het paspoort vals was, zoals bevestigd door de afdeling Falsificaten van de Koninklijke Marechaussee, die concludeerde dat het document nooit op de juiste wijze door de autoriteiten van Liberia was afgegeven. De verdachte had het paspoort verkregen via een kantoor in Koeweit, wat hem deed vermoeden dat het document vervalst was.
De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het paspoort vervalst was. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte, gezien de omstandigheden waaronder hij het paspoort had verkregen, op zijn minst redelijkerwijs moest vermoeden dat het document niet authentiek was. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan het ten laste gelegde feit.
De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. Het hof handhaafde deze straf, waarbij het de ernst van het feit en de impact op het vertrouwen in reisdocumenten in de samenleving in overweging nam. Het hof oordeelde dat de opgelegde straf passend was en dat er geen aanleiding was om hiervan af te wijken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht.