In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 51,9 gram cocaïne en 25 eenheden MDMA. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 16 april 2019. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 2 maart 2018, maar het hof heeft de omvang van het hoger beroep beperkt tot de beslissingen die in eerste aanleg zijn genomen met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit.
De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 maart 2017 in Amsterdam in het bezit was van de genoemde hoeveelheden cocaïne en MDMA. De verdachte heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van deze middelen in een tas die hij van iemand had gekregen. Het hof heeft echter geoordeeld dat het gedrag van de verdachte, waaronder het niet volledig tonen van de inhoud van de tas aan de opsporingsambtenaren, erop wijst dat hij wel degelijk wist dat er verdovende middelen in de tas zaten. Het hof heeft de verdachte daarom schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit.
De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, maar het hof heeft de straf herzien. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.