ECLI:NL:GHAMS:2019:3015

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
23-000965-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 51,9 gram cocaïne en 25 eenheden MDMA. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 16 april 2019. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 2 maart 2018, maar het hof heeft de omvang van het hoger beroep beperkt tot de beslissingen die in eerste aanleg zijn genomen met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 maart 2017 in Amsterdam in het bezit was van de genoemde hoeveelheden cocaïne en MDMA. De verdachte heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van deze middelen in een tas die hij van iemand had gekregen. Het hof heeft echter geoordeeld dat het gedrag van de verdachte, waaronder het niet volledig tonen van de inhoud van de tas aan de opsporingsambtenaren, erop wijst dat hij wel degelijk wist dat er verdovende middelen in de tas zaten. Het hof heeft de verdachte daarom schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, maar het hof heeft de straf herzien. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000965-18
datum uitspraak: 30 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-253710-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Bij akte van 15 maart 2018 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld ‘tegen het eindvonnis mbt het bewezen verklaring van feit 1.’ Mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting verstaat het hof de omvang van het hoger beroep zo dat dit op geldige wijze is beperkt tot de beslissingen die in eerste aanleg naar aanleiding van het onder 1 tenlastegelegde zijn genomen. Gelet hierop zijn de beslissingen van de politierechter ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde niet aan het oordeel van het hof onderworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 20 maart 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 51,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 25 eenheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet is gebleken dat hij wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze zich in de bij hem aangetroffen tas bevonden.
Het hof overweegt als volgt.
Op 20 maart 2017 hebben opsporingsambtenaren in de woning van de verdachte de uitlevering van verdovende middelen gevorderd. De verdachte heeft vervolgens een [winkel] tas gepakt, heeft daaruit drie bakjes met hennep gehaald en heeft de tas daarna weer teruggezet. De verbalisanten zagen dat er meer goederen in de tas zaten en hebben hun vordering herhaald. De verdachte heeft toen wederom de [winkel] tas gepakt, heeft daaruit twee bakjes met hennep gehaald en heeft de tas wederom teruggezet. Hierna hebben de opsporingsambtenaren de tas gepakt en gezien dat zich in de tas onder andere wit poeder en pilletjes bevonden. Deze goederen bleken laten cocaïne en MDMA te bevatten.
Volgens de verdachte had hij de tas van iemand gekregen om te bewaren; weliswaar had hij in de tas gekeken, maar de cocaïne en de MDMA had hij niet gezien. Gelet op voornoemd gedrag, dat erop duidt dat de verdachte iets te verbergen had en (daarom) niet de hele inhoud van de tas aan de verbalisanten wilde tonen, gelooft het hof de verdachte niet dat hij niet wist dat zich in de [winkel] tas cocaïne en MDMA bevonden en acht het hem ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 20 maart 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 51,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 25 eenheden van een materiaal bevattende MDMA.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 3-5). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen van de verbalisanten:
Op 20 maart 2017 bevonden wij ons in de [adres 2] te Amsterdam. Wij vorderden van de bewoner, [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987, (het hof begrijpt: de uitlevering) van verdovende middelen. Wij zagen dat hij uit de meterkast een blauwe [winkel] tas pakte en uit deze tas een drietal doorzichtige plastic doosjes haalde, met daarin henneptoppen. Wij zagen dat [verdachte] de [winkel] tas weer terugzette in de meterkast. Wij zagen duidelijk dat er nog andere goederen in de tas zaten. Hierop hebben wij de verdachte nogmaals gevorderd de uitlevering van de verdovende middelen in zijn woning. Wij zagen dat [verdachte] nogmaals naar de genoemde meterkast liep en wederom de blauwe [winkel] tas pakte en vervolgens (daar) nog twee plastic doorzichtige bakken uit haalde met daarin henneptoppen. Wij zagen dat [verdachte] vervolgens weer de tas in de meterkast zette. Wij hebben vervolgens een onderzoek ingesteld in de open meterkast, alwaar de verdachte vijf blauwe bakjes uit de eerder genoemde blauwe [winkel] tas (het hof begrijpt: had gepakt). Wij zagen dat in de tas nog andere goederen zaten, te weten diverse pillen, een potje wit poeder, een behoorlijk stuk hasj en een bol met wit poeder. Deze goederen zijn inbeslaggenomen.
2. Een proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming van 20 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 67-70). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen van de verbalisant:
Op 20 maart 2017 zijn de volgende goederen bij de verdachte inbeslaggenomen:
Goednummer: 5356146
Categorie omschrijving: Medicamenten/hulpmiddelen
Goednummer: 5356147
Categorie omschrijving: Medicamenten/hulpmiddelen
Goednummer: 5356150
Categorie omschrijving: Medicamenten/hulpmiddelen
Aantal: 25 stuks
Bijzonderheden: Indruk bizon / [merk]
3. Een geschrift, zijnde een rapport van het Laboratorium Forensische Opsporing, van 28 maart 2017 (doorgenummerde pagina 57). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen van drs. [naam]:
In de zaak contra de verdachte [verdachte] .
Item 5356146: een plastic potje met 20,1 g wit poeder, bevat cocaïne
Item 5356147: een plastic zakje met 31,8 g wit poeder, bevat cocaïne
Item 5356150: een plastic zakje met 25 tabletten, indruk: " [merk] ", bevat MDMA.
4. De
verklaring van de verdachteafgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2019. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb gekeken in de tas.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Bepaling en oplegging van straf

Inleiding
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft verzocht het vonnis te bevestigen en gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht een vrijspraak van feit 1 te verdisconteren in de op te leggen straf.
Bepaling van straf
Nu het hoger beroep slechts is gericht tegen de beslissingen die door de politierechter zijn genomen naar aanleiding van het onder 1 tenlastegelegde zal het hof, overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering, eerst de straf bepalen ten aanzien van de door de politierechter onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde misdrijven. Het hof bepaalt deze straf op een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Oplegging van straf
Het hof heeft bij de in hoger beroep op te leggen straf voor het onder 1 bewezenverklaarde gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs. Harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid en vormen als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid. De handel in en het gebruik van verdovende middelen leiden tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 april 2019 is hij eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Mede gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd acht het hof, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, passend en geboden. Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding deze straf deels voorwaardelijk op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Bepaalt de door de politierechter opgelegde straf voor het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde op een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, subsidiair
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. R.M. Steinhaus en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 april 2019.
mr. R.M. Steinhaus en mr. R. Kuiper zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.