ECLI:NL:GHAMS:2019:3014

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
23-003967-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een poging tot zware mishandeling, waarbij de verklaringen van de verdachte en de aangever lijnrecht tegenover elkaar stonden. De aangever verklaarde dat hij door de verdachte met een mes was gestoken, terwijl de verdachte ontkende en stelde dat de aangever zelf het mes had getrokken. Het hof heeft de verklaringen van beide partijen zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de feitelijke gang van zaken niet met voldoende mate van zekerheid kon worden vastgesteld. Hierdoor kon het strafwaardige karakter van het handelen van de verdachte niet worden bewezen. Het hof heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De beslissing van het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep, met de aanpassing dat de vrijspraak wordt opgenomen in de overwegingen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechter in het beoordelen van tegenstrijdige verklaringen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003967-17
datum uitspraak: 22 maart 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-669107-16 en 13-094952-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 226 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de in het vonnis opgenomen overweging “4. Vrijspraak” vervangt door de volgende overweging.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangever van meet af aan in essentie hetzelfde verhaal heeft verteld en dat zijn lezing van de feiten aannemelijker is dan die van de verdachte. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het aannemelijker is dat de verdachte met de aangever wilde praten dan andersom, de plaats van aangevers letsel meer past bij diens verhaal, het onlogisch is dat de verdachte – nadat de aangever hem zou hebben aangevallen – deze weer heeft toegelaten in zijn auto, het onduidelijk is waar het mes is gebleven, de verdachte heeft gezegd tegen de broer en het zusje van aangever dat de aangever niet naar de politie moest gaan, getuige [getuige] heeft bevestigd dat de auto niet stilstond toen de aangever uitstapte en het uit een rijdende auto laten vallen past bij de door de aangever geschetste gang van zaken.
Het hof overweegt als volgt.
De aangever heeft in de kern verklaard dat hij achterin de auto is gestapt bij de verdachte en diens neef. Het achterportier was voorzien van een kinderslot. Op een parkeerplaats bij de Sloterplas heeft de verdachte de auto stilgezet en is hij uitgestapt. Vervolgens heeft hij aangevers portier opengedaan, een mes getrokken en daarmee tweemaal in aangevers been gestoken. Ook heeft hij hem een kopstoot gegeven. De verdachte heeft vervolgens de deur weer dichtgedaan en is verder gaan rijden. Op een rotonde heeft de aangever zijn deur opengemaakt en heeft hij zich uit de rijdende auto laten vallen.
De verdachte heeft kort gezegd verklaard dat de aangever bij hem in de auto is gestapt, dat hij en de aangever in de auto ruzie hadden, dat hij de auto heeft stilgezet en dat beiden uit de auto zijn gestapt. Buiten de auto hebben zij hun ruzie voortgezet en min of meer gevochten. De aangever heeft toen een mes getrokken, de verdachte heeft het mes richting de grond geduwd en heeft daarbij het been van de aangever geraakt. Beiden zijn vervolgens in de auto gestapt, omdat de verdachte de aangever naar het ziekenhuis wilde brengen. In de auto ging de ruzie verder, waarna de aangever uit de auto is gestapt.
Het hof constateert dat de verklaringen van de verdachte en de aangever op onderdelen lijnrecht tegenover elkaar staan. Mede daarom is op voor de beoordeling van het aan de verdachte gemaakte verwijt wezenlijke punten de feitelijke gang van zaken niet met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen, waardoor het strafwaardige karakter van het handelen van de verdachte niet is komen vast te staan. Hetgeen de advocaat-generaal heeft aangevoerd maakt dat niet anders, omdat het hof die punten niet zodanig objectief en niet van een zodanig gewicht oordeelt, dat op grond daarvan zonder meer van de juistheid van de lezing van de aangever kan worden uitgegaan.
Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2019.