ECLI:NL:GHAMS:2019:3013

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
23-001922-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake drugshandel met hennep en spacecakes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid hennep en spacecakes. Tijdens een verkeerscontrole op 22 februari 2018 werd de verdachte aangehouden, waarbij in zijn auto 190 spacecakes en 12 kg hennep werden aangetroffen. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat de doorzoeking van zijn auto onrechtmatig was. Het hof oordeelde dat er voldoende objectieve feiten waren die een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit rechtvaardigden. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter, die de verdachte had vrijgesproken, en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis. Daarnaast werd beslag gelegd op de in beslag genomen agenda en een geldbedrag van € 960,00, terwijl een ander geldbedrag van € 400,00 aan de verdachte werd teruggegeven. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001922-18
datum uitspraak: 22 maart 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-037511-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2019.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 22 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 12 kilo hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of een hoeveelheid van ongeveer 190 stuks (zogenoemde) spacecake, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een ander oordeel komt ten aanzien van de bewijsvraag, terwijl ook het vonnis niet is ondertekend door de politierechter die het vonnis heeft gewezen of bij diens ontstentenis, overeenkomstig artikel 365b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) in verbinding met artikel 367 Sv, door de voorzitter van het gerecht.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de auto van de verdachte onrechtmatig was. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat er onvoldoende objectieve feiten en omstandigheden aanwezig waren op grond waarvan een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit kon worden aangenomen. Hetgeen aldus onrechtmatig is verkregen moet daarom van het bewijs worden uitgesloten.
Het hof overweegt als volgt. Het proces-verbaal van bevindingen van de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (p. 11-13) houdt onder meer het volgende in omtrent de feitelijke gang van zaken. Op 22 februari 2018 reed de verdachte omstreeks 11.00 uur in een Volkswagen Passat over de snelweg A10 te Amsterdam. Daar reden ook de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in een opvallend dienstvoertuig. Het voertuig van de verdachte viel hen op vanwege de hoge snelheid (105 km/u waar 50 km/u was toegestaan). De politieambtenaren gaven de bestuurder op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 een stopteken. Hieraan gaf de bestuurder gevolg. Op het moment dat de verdachte het portier aan de bestuurderskant opendeed, rook [verbalisant 2] een zeer sterke overheersende parfumlucht die door de man uit de auto werd meegevoerd. Hij stapte op de verdachte af en zag daarbij duidelijk dat deze schrok toen hij hem op een afstand van ongeveer één meter naderde. De verdachte sloot gelijk zijn portier en ging tegen het portier aan staan leunen. [verbalisant 2] zag dat de verdachte een contactsleutel in een van zijn handen hield en dat hij met één van zijn vingers dit contactslot activeerde. Hij hoorde duidelijk dat de portieren van het voertuig werden vergrendeld. Op de achterbank van de auto zag [verbalisant 2] twee dichtgeknoopte tassen, ‘shopperbags’, met daarin plastic tassen. Terwijl [verbalisant 2] om de auto liep, hoorde hij wederom dat de auto vergrendeld werd. Het was [verbalisant 2] ambtshalve bekend dat personen die zich bezig houden met de softdrugshandel vaak hennep op een dergelijke wijze vervoeren en verpakken en dat een overdaad aan parfum wordt gebruikt om de geur van hennep te maskeren. Op de vraag van [verbalisant 2] of hij in het voertuig mocht kijken om uit te sluiten dat er verboden goederen in lagen, zei de verdachte dat hij in zijn voertuig mocht kijken. De verdachte opende de achterklep van de auto. Voordat [verbalisant 2] kon zien wat de inhoud van de kofferbak was, werd de achterklep door de verdachte snel weer dichtgegooid. [verbalisant 2] heeft de verdachte vervolgens meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was en dat hij graag op de achterbank van het voertuig wilde kijken. Ook heeft [verbalisant 2] de uitlevering van verdovende middelen gevorderd. De verdachte voldeed niet aan die vordering en hield zijn mond. [verbalisant 2] heeft vervolgens het linker achterportier geopend en rook toen gelijk een sterke kenmerkende hennepgeur. In de dichtgeknoopte tassen zat hennep.
Het hof is van oordeel dat op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd politieambtenaar [verbalisant 2] redelijkerwijs kon vermoeden dat zich verdovende middelen in het vervoermiddel van de verdachte bevonden, zodat hij op grond van artikel 9 van de Opiumwet zich de toegang tot de auto mocht verschaffen en deze vervolgens mocht doorzoeken.
Het verweer wordt daarom verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 februari 2018 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 12 kilo van een materiaal bevattende hennep en ongeveer 190 stuks (zogenoemde) spacecake, bevattende hennep.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het vervoeren van de 190 spacecakes die in zijn auto zijn aangetroffen, omdat op grond van het onderzoek naar het aangetroffen materiaal niet kan worden geconcludeerd of het materiaal is te kwalificeren als een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I of lijst II. De raadsman heeft daartoe verwezen naar een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 september 2010 (ECLI:NL:RBAMS:2010:BQ7174) waarin naar voren komt dat spacecake bereid kan worden (a) met plantaardig materiaal of (b) met een preparaat van tetrahydrocannabinol dat is geëxtraheerd uit het plantaardig materiaal. In geval (a) valt de spacecake onder lijst II en in geval (b) onder lijst I van de Opiumwet.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij wist dat hij spacecakes vervoerde. Het dossier bevat daarnaast een concrete aanwijzing dat de verdachte zich bezig hield met spacecake die met hennep werd bereid, nu in een bij de verdachte in zijn jaszak aangetroffen telefoon een bericht is aangetroffen luidend: “heb voor cake gruis nodig voor morgen” (p. 49), terwijl het woord “gruis” door de verdachte in zijn agenda werd gebruikt om een bepaald soort hennep aan te duiden (p. 29) en in die agenda onder meer is vermeld “1000 Am Gruis  cake” (p. 35 en p. 39). Tegen deze achtergrond neemt het hof als vaststaand aan dat de bij de verdachte aangetroffen spacecakes met hennep zijn bereid en onder lijst II van de Opiumwet vallen. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat ook niet van de zijde van de verdachte – laat staan: gemotiveerd – is aangevoerd dat sprake is van spacecake die vanwege de bereidingswijze onder lijst I van de Opiumwet moet worden geschaard.
Er is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft een forse en daarmee verboden hoeveelheid hennep en spacecakes in zijn auto aanwezig gehad, bestemd voor verdere verspreiding en handel. Gelet op de hoeveelheid acht het hof, mede gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, passend en geboden.

Beslag

Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de onder de verdachte in beslag genomen agenda. Deze zal daarom verbeurd worden verklaard.
Van het in beslag genomen geldbedrag van € 960,00 in een envelop heeft de verdachte verklaard dat het niet van hem is. Dit bedrag zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Onder de verdachte is een geldbedrag van € 400,00 in beslag genomen. Ten aanzien van dit in beslag genomen geldbedrag staat niet vast dat dit door middel van misdrijf is verkregen, zodat het aan de verdachte zal worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- één agenda (PL1300-2018038473-5534633)
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 300 (PL1300-2018038473-5534643)
- een geldbedrag van € 100 (PL1300-2018038473-5534644)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 960 (PL1300-2018038473-5534663)
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2019.