ECLI:NL:GHAMS:2019:3009

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
23-004363-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïneverkoop en -bezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1983, was beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek met betrekking tot cocaïne. De tenlastelegging omvatte de verkoop van een bolletje cocaïne aan een medeverdachte en het voorhanden hebben van meerdere bolletjes cocaïne. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 maart 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de bewijsvoering onvoldoende was om tot een veroordeling te komen, met name omdat de verklaringen van de verbalisanten niet onderscheidend genoeg waren en de verklaring van de medeverdachte niet in aanwezigheid van de verdediging was afgelegd.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de drugstransactie, onderbouwd door waarnemingen van opsporingsambtenaren en het aantreffen van cocaïne bij de verdachte. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar het hof besloot de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, rekening houdend met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De opgelegde straf bestond uit een gevangenisstraf van tien weken, voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen omgezet in taakstraffen van respectievelijk 120 en 200 uren. Het hof benadrukte dat de verdachte deze kans moest aangrijpen om zijn leven te verbeteren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004363-17
datum uitspraak: 22 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 december 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-702936-17, 13-650173-15 (TUL) en 13-741006-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 22 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan [naam]) (ongeveer) een bolletje cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2:
hij op of omstreeks 22 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 16, althans een of meer bolletje(s) cocaïne (van in totaal circa 4,30 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de waarnemingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onvoldoende onderscheidend zijn om te concluderen dat sprake is geweest van de overdracht van cocaïne. De verklaring van [naam] dat dit wel het geval was, moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat hij slechts buiten de aanwezigheid van de verdediging is gehoord, waardoor de verdediging geen effectieve en behoorlijke ondervragingsmogelijkheid heeft gehad. Zonder de verklaringen van [naam] is er, gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte, onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Het verweer wordt verworpen op grond van de volgende overwegingen.
Op 22 november 2017 zijn door de genoemde opsporingsambtenaren waarnemingen gedaan die duiden op een drugstransactie tussen de verdachte en [naam] (p. 13). Hun beider verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft geen wezenlijk ander licht geworpen op hetgeen zij hebben geverbaliseerd. Dat sprake was van een drugstransactie vindt steun in het aantreffen van een handelshoeveelheid bolletjes cocaïne bij de verdachte (p. 35), het aantreffen bij hem van een biljet van € 20,- (p. 15), de verklaring van [naam] dat hij voor het van de verdachte gekochte bolletje € 20,- had betaald (p. 32-33) en in het gegeven dat de bij de verdachte aangetroffen bolletjes, verpakt in groene folie (p. 60), gelijkenis vertoonden met het bij [naam] aangetroffen bolletje (p. 7).
Gelet op het vorenstaande berust de bewezenverklaring niet in beslissende mate op de verklaring van [naam]. Daarom staat de omstandigheid dat de pogingen hem als getuige bij de raadsheer-commissaris te horen vruchteloos zijn gebleven, zodat de verdediging hem niet heeft kunnen ondervragen, niet in de weg aan het gebruik van zijn verklaring voor het bewijs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 22 november 2017 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht aan [naam] een bolletje van een materiaal bevattende cocaïne;
2:
hij op 22 november 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 16 bolletjes van een materiaal bevattende cocaïne (in totaal circa 4,30 gram).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken, met aftrek van voorarrest, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf voor de duur 50 uren te vervangen door 25 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vier weken, eventueel met een deel voorwaardelijk. Zij heeft daartoe gewezen op de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne en de verkoop daarvan. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof, nu deze stof sterk verslavend is en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijk, psychisch en sociaal schadelijke gevolgen met zich brengt. De verspreiding van cocaïne gaat doorgaans gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De verdachte heeft door de verkoop van cocaïne een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het harddrugscircuit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 februari 2019 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, zodat er in beginsel alle aanleiding is over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van tien weken.
Uit de door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat de verdachte begeleid wordt door HVO-Querido, Discus Amsterdam en de Top600. In de stukken kan gelezen worden dat de verdachte bezig is zijn leven een vruchtbaarder inhoud te geven. Dit vindt in zoverre weerklank in het genoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie, dat daaruit volgt dat de verdachte na het onderhavige feit geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Het hof acht het niet wenselijk dat de prille positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte op dit moment worden doorkruist door een strafoplegging die (hernieuwde) vrijheidsbeneming met zich brengt en wil daarom de verdachte de kans geven zichzelf te bewijzen. Daarom zal de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm worden opgelegd.
Het hof wil de verdachte er nadrukkelijk op wijzen dat dit een uitzonderlijke – en wat het hof betreft: laatste – kans is. Het is aan hem om die kans met beide handen aan te grijpen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-650173-15

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de in deze zaak opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf voor de duur van 160 uren gelast.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat het een oud feit betreft.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor het geloofwaardig functioneren van het wettelijke systeem van algemene en bijzondere voorwaarden is het van essentieel belang dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is. Op grond van hetgeen bij de oplegging van de straf is overwogen omtrent de ingeslagen weg van de verdachte, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf gelasten. Gelet op de LOVS-afspraken over de omzetting van een vrijheidsstraf in een taakstraf, komt het hof – anders dan de advocaat-generaal – tot een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-741006-16

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de in deze zaak opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf voor de duur van 50 uren gelast.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen in de vorm van een taakstraf.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor het geloofwaardig functioneren van het wettelijke systeem van algemene en bijzondere voorwaarden is het van essentieel belang dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is. Op grond van hetgeen bij de oplegging van de straf is overwogen omtrent de weg van de verdachte, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf gelasten. Gelet op de LOVS-afspraken over de omzetting van een vrijheidsstraf in een taakstraf, komt het hof – anders dan de advocaat-generaal – tot een taakstraf voor de duur van 120 uren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2015, onder parketnummer 13-650173-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, te vervangen door een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
12 (twaalf) weken hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2016, onder parketnummer 13-741006-16, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, te vervangen door een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
4 (vier) weken hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2019.