In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging van een slachtoffer, waarbij hij in de periode van 17 december 2012 tot en met 28 februari 2014 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door herhaaldelijk contact te zoeken via e-mails, telefoontjes, sms-berichten en het sturen van bloemen en kaarten. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren en een contactverbod als bijzondere voorwaarde.
In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De raadsman had vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp deze verweren. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer had geschonden en dat hij het oogmerk had om het slachtoffer te dwingen tot contact. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was en dat het bewezen verklaarde als belaging gekwalificeerd moest worden.
De straf die het hof oplegde was een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, met een proeftijd van 2 jaren, maar zonder contactverbod, omdat er geen bewijs was dat de verdachte in de afgelopen jaren contact met het slachtoffer had gezocht. Het hof benadrukte de ernst van de gedragingen van de verdachte en de impact daarvan op het slachtoffer, en oordeelde dat een taakstraf passend was om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.