ECLI:NL:GHAMS:2019:3006

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
23-002201-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging met stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging van een slachtoffer, waarbij hij in de periode van 17 december 2012 tot en met 28 februari 2014 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door herhaaldelijk contact te zoeken via e-mails, telefoontjes, sms-berichten en het sturen van bloemen en kaarten. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren en een contactverbod als bijzondere voorwaarde.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De raadsman had vrijspraak bepleit, maar het hof verwierp deze verweren. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer had geschonden en dat hij het oogmerk had om het slachtoffer te dwingen tot contact. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was en dat het bewezen verklaarde als belaging gekwalificeerd moest worden.

De straf die het hof oplegde was een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, met een proeftijd van 2 jaren, maar zonder contactverbod, omdat er geen bewijs was dat de verdachte in de afgelopen jaren contact met het slachtoffer had gezocht. Het hof benadrukte de ernst van de gedragingen van de verdachte en de impact daarvan op het slachtoffer, en oordeelde dat een taakstraf passend was om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002201-18
datum uitspraak: 8 maart 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-096458-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 december 2012 tot en met 28 februari 2014 in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer] vele malen e-mails gestuurd en/of gebeld en/of sms-berichten gestuurd en/of (een) brief/brieven gestuurd en/of aangebeld bij de woning/het kantoor van die [slachtoffer] en/of
- is hij, verdachte, in de straat waar die [slachtoffer] woont/werkt gaan staan en/of
- heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] een kerststuk en/of bloemen en/of een kaart gestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de ten laste gelegde gedragingen weliswaar erkent, maar dat deze geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster opleveren, zoals bedoeld door de wetgever, en dat hij geen oogmerk had de aangeefster iets te dwingen te doen, niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2014 de aangeefster vele malen gebeld en e-mails en sms-berichten gestuurd. De aangeefster heeft de verdachte reeds vanaf 3 januari 2013 meermalen, waaronder op 3 augustus 2013 en 13 november 2013, door tussenkomst van de politie, laten weten dat hij geen contact met haar moest opnemen. Deze boodschap heeft de verdachte genegeerd door desalniettemin de bewezen verklaarde handelingen te (blijven) verrichten. Door zo te handelen heeft hij stelselmatig een inbreuk gemaakt op de privacy en aldus op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, en dit handelen is te kwalificeren als belaging. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en uit de door hem verzonden e-mails blijkt dat hij van de aangeefster wilde dat zij de bij de verdachte levende vraag waarom zij geen contact met hem wilde, zou beantwoorden, zodat het hof van oordeel is dat de verdachte het oogmerk had de aangeefster te dwingen iets te doen, namelijk het met de verdachte onderhouden van contact.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2014 in de gemeente Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van
[slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, immers heeft hij
- die [slachtoffer] vele malen e-mails gestuurd, gebeld, sms-berichten gestuurd, brieven gestuurd en aangebeld bij de woning/het kantoor van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] bloemen en een kaart gestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de politierechter een contactverbod als bijzondere voorwaarde gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf, inclusief contactverbod, als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft – bij een eventuele bewezenverklaring – verzocht de verdachte te veroordelen zonder oplegging van straf. Daartoe heeft hij gewezen op de schriftelijke slachtofferverklaring van 4 augustus 2015 waarin staat dat een straf achterwege kan blijven, op het tijdsverloop en op de omstandigheid dat de verdachte hulp bij een psycholoog heeft gezocht en dat een straf een mogelijke belemmering is voor het verkrijgen van een VOG-verklaring.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft meer dan een jaar een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Blijkens de aangifte en de schriftelijke slachtofferverklaring van 15 augustus 2015 heeft de handelwijze van de verdachte voor veel stress bij het slachtoffer gezorgd.
Gelet op de proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof de indruk dat de verdachte de ernst van zijn gedragingen en de impact daarvan op de aangeefster nog steeds onvoldoende inziet. Hij bagatelliseert zijn handelen en blijft volhouden dat hij zou willen dat de vragen die hij voor aangeefster heeft in de toekomst beantwoord worden. Dit terwijl de aangeefster al herhaaldelijk antwoord heeft gegeven op zijn vragen en kenbaar heeft gemaakt dat zij geen contact met de verdachte wenst. De verdachte weigert te accepteren dat hij het met deze antwoorden zal moeten doen. Om de verdachte het strafwaardige karakter van zijn handelen te doen beseffen en vanwege de ernst van het feit, ligt een taakstraf in de rede en is voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman bepleit, geen plaats. Wel zal de taakstraf, vanwege het lange tijdsverloop, geheel voorwaardelijk worden opgelegd. Op deze manier wordt de verdachte hopelijk ook weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof een contactverbod niet noodzakelijk, nu niet is gebleken dat de verdachte de afgelopen (vier) jaren contact met de aangeefster heeft gezocht.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 maart 2019.
Mr. Van Binnebeke is niet in de gelegenheid dit arrest mede te ondertekenen.