ECLI:NL:GHAMS:2019:2980

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
200.257.898/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van de verzorgende ouder met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw met de minderjarige kinderen naar [plaats B]. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen deze verhuizing, terwijl de vrouw, verweerder in hoger beroep, de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam wenst te bekrachtigen. De ouders zijn sinds 29 september 2017 feitelijk uit elkaar en hebben gezamenlijk gezag over hun twee kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De kinderen verblijven momenteel bij de vrouw in de voormalig echtelijke woning in [plaats A]. De rechtbank had eerder de vrouw toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen, maar het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld in het licht van de gewijzigde omstandigheden.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw zich heeft ingespannen om een woning in [plaats A] te vinden, maar dat dit door de oververhitte woningmarkt niet is gelukt. De vrouw heeft een netwerk in [plaats B] en is van mening dat de verhuizing in het belang van de kinderen is, omdat zij daar een stabielere opvoeder kan zijn. De man daarentegen betwist de noodzaak van de verhuizing en wijst op de negatieve gevolgen voor de zorgregeling en de betrokkenheid bij de kinderen.

Na afweging van de belangen van beide ouders en de kinderen, heeft het hof geoordeeld dat de verhuizing naar [plaats B] in het belang van de kinderen is. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de vrouw vervangende toestemming is verleend om met de kinderen te verhuizen. Het hof heeft daarbij ook aandacht besteed aan de rol van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming, die beiden hebben geadviseerd om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en parallel ouderschap te bevorderen. De beslissing is genomen met inachtneming van de gezondheid en het welzijn van de kinderen, die beide recentelijk in het ziekenhuis zijn opgenomen vanwege astma.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.257.898/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/662697 / FA RK 19/1274
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 augustus 2019 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Cekic te Zaandam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.M. Elfrink te Hengelo.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [kind 2] ).
Als informant is opgeroepen:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 15 april 2019 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 25 april 2019 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 8 juli 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is op 15 juli 2019 ingekomen een brief van de zijde van de raad van 11 juli 2019 met het raadsrapport van 9 juli 2019 en als bijlage een raadsrapport van 17 mei 2019.
2.4
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
- een brief van de zijde van de vrouw van 19 april 2019 met bijlagen, welke in het kader van het schorsingsverzoek is ingediend, ingekomen op 24 april 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 19 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op 22 juli 2019.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 5 augustus 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer M. Tiessen;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw F. Wolterbeek.
2.6
Ten aanzien van het faxbericht van de zijde van de man van 1 augustus 2019 met bijlage, is ter zitting in hoger beroep aan partijen meegedeeld dat het hof deze buiten beschouwing zal laten nu het hof reeds beschikt over het raadsrapport van 17 mei 2019 inzake de ondertoezichtstelling.
2.7
Aan partijen is ter zitting in hoger beroep voorts meegedeeld dat, gelet op het spoedeisend belang, de uitspraak wordt bepaald op heden, in de vorm van een verkorte beschikking die later nog nader uitgewerkt zal worden.
2.8
Het hierna onder 5 overwogene bevat de uitwerking van voornoemde verkorte beschikking.

3.De feiten

3.1
Uit het op 31 augustus 2018 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2013;
- [kind 2] , [in] 2017. (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen)
3.2
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Zij neemt de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen voor haar rekening. De vrouw verblijft met de kinderen in de voormalig echtelijke woning. De man is – na de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen – enig eigenaar van de voormalig echtelijke woning.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2018 is onder meer een zorgregeling ten aanzien van de kinderen en de man bepaald inhoudende – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat [kind 1] in de ene week van woensdag uit school tot donderdag naar school bij de man zal zijn en in de andere week van vrijdag uit school tot maandag naar school. [kind 2] zal in de ene week van woensdagochtend tot donderdagochtend na het naar school brengen van [kind 1] bij de man verblijven en in de andere week van vrijdagmiddag voor het ophalen van [kind 1] op school tot maandagochtend na het naar school brengen van [kind 1] bij de man verblijven.
3.4
In de echtscheidingsbeschikking van 16 mei 2018 is voorts het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [plaats B] , door de rechtbank afgewezen.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw vervangende toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen naar [plaats B] .
Dit hof heeft bij beschikking van 26 april 2019 de werking van de beschikking geschorst. Het hof heeft bij diezelfde beschikking de raad verzocht om in de hoofdzaak een onderzoek te verrichten naar de vraag of verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [plaats B] in het belang van de kinderen kan worden geacht, en daarover aan het hof te rapporteren. De raad heeft op 9 juli 2019 zijn rapport uitgebracht.
3.6
Bij beschikking van 25 april 2019 heeft de rechtbank Amsterdam, uitvoerbaar bij voorraad,
- het verzoek van de man de hoofverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, afgewezen;
- de beschikking van de rechtbank van 16 mei 2018 in zoverre gewijzigd:
- dat vanaf het moment dat de vrouw en de kinderen in [plaats B] wonen de verdeling van de reguliere zorg- en opvoedingstaken aldus wordt bepaald dat de kinderen telkens in een periode van vier weken drie aaneengesloten weekenden bij de man zullen zijn van vrijdag na school tot maandagochtend naar school en daarna een weekend bij de vrouw verblijven en vervolgens weer drie aaneengesloten weekenden bij de man;
- dat de man en de kinderen iedere woensdag om 18.00 uur een videocall-contact met elkaar hebben, waarbij de man belt en de vrouw opneemt;
- dat de vakantie- en feestdagenregeling als volgt wordt bepaald:
*de kinderen zijn in de voorjaarsvakantie in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
*de kinderen zijn vanaf 2020 in de meivakantie bij de man;
*de kinderen zijn tot het moment dat [kind 2] de leeftijd van vijf jaren heeft bereikt vanaf de
zomervakantie 2019 de eerste twee weken bij de man, dan drie weken bij de vrouw en vervolgens een week bij de man en vanaf het moment dat [kind 2] de leeftijd van vijf jaren heeft bereikt zal een zomerregeling gelden, waarbij de kinderen telkens drie aaneengesloten weken bij de man zullen zijn;
*de kinderen zijn in de herfstvakantie in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
*de kinderen zijn in de kerstvakantie in de even jaren in de week waarin de kerstdagen vallen bij de man en in de andere week bij de vrouw en de kinderen zijn in de oneven jaren in de week waarin de kerstdagen vallen bij de vrouw en in de andere week bij de man;
*de kinderen zijn in de oneven jaren met de Nederlandse Paasdagen bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
*de kinderen zijn in de oneven jaren met de Orthodoxe Paasdagen bij de vrouw en in de even jaren bij de man;
*de kinderen zijn op hun verjaardagen bij de ouder waar zij volgens de regelingen zijn;
*de kinderen zijn op de verjaardagen van hun ouders alsmede op moederdag en vaderdag bij de ouder waar zij volgens de regelingen zijn en hebben indien zij niet bij de jarige of op moederdag of op vaderdag bij die ouder zijn, een contactmoment die dag met de andere ouder;
- het halen en brengen van de kinderen zowel tijdens de reguliere zorgregeling als tijdens de vakantie- en feestdagenregeling (en bijzondere dagenregeling) wordt tussen partijen verdeeld in die zin dat de vrouw de kinderen telkens zal brengen naar [plaats A] (naar de huidige plek/dek met camera) en dat de man de kinderen telkens zal terugbrengen naar [plaats B] ;
- bepaald dat de man de vrouw om de week op de maandag ná een weekendregeling bij de man en de vrouw de man op vrijdag vóór een weekendregeling bij de man elkaar over en weer informeren over zaken die de kinderen aangaan via e-mail of via bijvoorbeeld een schriftje dat aan de ander wordt meegegeven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [plaats B] verleend.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat het de vrouw niet is toegestaan om met de kinderen naar [plaats B] te verhuizen, althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen, althans een oordeel te geven dat het hof in het belang van de kinderen juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [plaats B] aan de vrouw dient te worden verleend. De man richt zijn grieven 1 tot en met 3 tegen een onvolledige vaststelling van de feiten, een incorrecte en onvolledige weergave van de inhoud van de afweging gemaakt in de echtscheidingsbeschikking van 16 mei 2018 en een incorrecte althans onvolledige weergave van de standpunten. Deze grieven hebben, behoudens voor zover besproken in samenhang met onderstaande stellingen van de man, geen zelfstandige betekenis. De vierde grief behoeft in zoverre reeds geen verdere bespreking, omdat deze zich richt tegen de beslissing van de rechtbank tot aanhouding van de beslissing over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de rechtbank inmiddels bij beschikking van 25 april 2019 omtrent het hoofdverblijf heeft beslist.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte de vervangende toestemming om te verhuizen naar [plaats B] aan de vrouw heeft verleend na te hebben aangenomen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van 16 mei 2018. Het valt de vrouw te verwijten dat zij thans geen woning in [plaats A] heeft. De vrouw heeft zich tot op heden onvoldoende ingespannen om een woning en werk in [plaats A] te vinden. Het aanbod van de man een deel van de zorg voor de kinderen op zich te nemen staat nog steeds. En ook heeft de vrouw wel degelijk connecties en familieleden in [plaats A] die haar woonruimte kunnen bieden. Er is dan ook geen sprake van een acuut huisvestingsprobleem bij de vrouw. Temeer nu de man bereid is de vrouw alle tijd te geven om (middels de urgentieverklaring) een woning te vinden in [plaats A] . De verhuizing is dan ook niet noodzakelijk.
In de echtscheidingsbeschikking van 16 mei 2018 is terecht overwogen dat het niet in het belang van de kinderen is dat de man een weekendvader zal worden. Daarbij is onverkort van belang dat de jonge kinderen van partijen behoefte hebben aan regelmatig contact met de niet-verzorgende ouder, de man, om een hechte band met hem te behouden. Bovendien was de vrouw gedurende het huwelijk ook niet altijd de hoofdverzorger doordat zij fulltime werkte en [kind 1] vier dagen per week werd verzorgd door de ouders van de man. Daarbij is de man altijd degene die betrokken is bij [kind 1] wanneer hij in het ziekenhuis ligt omdat hij zelf ervaring heeft met astma en hij [kind 1] op die momenten als enige in bedwang kan houden. Ook is de man degene die [kind 1] naar zijn sportclubjes brengt die belangrijk zijn voor zijn gezondheid.
Inmiddels adviseren de GI en de raad dat het in het belang van de kinderen is dat partijen middels parallel ouderschap de kinderen gedeeld zullen opvoeden doordat tussen partijen onverkort sprake is van slechte onderlinge communicatie. De afstand tussen [plaats A] en [plaats B] is gezien de slechte communicatie en de jonge leeftijd van de kinderen bezwaarlijk. Bovendien maakt de bestreden beschikking een abrupt einde aan de in het afgelopen jaar opgebouwde hulpverlening vanuit de GI, met wie de man en de vrouw een ouderschapsregeling aan het opzetten waren.
In [plaats B] zullen de kinderen bovendien in een onveilige omgeving terechtkomen omdat de familie van de vrouw een criminele achtergrond heeft en de vrouw ruzie met hen heeft waarbij ook de politie betrokken is. Indien het hof noopt tot toewijzing van het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming, verzoekt de man een raadsonderzoek te gelasten naar de leefomgeving aldaar. Daarbij heeft de vrouw onvoldoende aangetoond dat zij in [plaats B] over vervangende woonruimte kan beschikken. Ook is het onduidelijk of de woning die de vrouw voor ogen heeft niet te vochtig is voor [kind 1] in verband met zijn gezondheidsproblemen. De verhuizing is dan ook onvoldoende doordacht en voorbereid. De zorgregeling die na de verhuizing naar [plaats B] zal ingaan doet bovendien geen recht aan de situatie. Door de afstand tussen [plaats A] en [plaats B] van 168 kilometer is de zorgregeling praktisch onuitvoerbaar en daarmee niet in het belang van de kinderen nu zij op maandagochtend ondanks de spits om half negen op school zullen moeten zijn. Daarbij zijn de kinderen reeds geaard in [plaats A] en kennen zij [plaats B] niet, aldus de man.
5.4
De vrouw voert verweer als volgt.
De vrouw is van mening dat de bestreden beschikking wel degelijk recht doet aan de situatie, het belang van de kinderen dient en praktisch uit te voeren is. Er is thans dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van 16 mei 2018. Het afgelopen jaar heeft de vrouw zich ingezet om een sociale huurwoning te vinden in [plaats A] . Zij beschikt inmiddels over een urgentieverklaring die tot 3 oktober 2019 geldig is. Desondanks is het onmogelijk een woning te vinden in [plaats A] door de oververhitte woningmarkt. Temeer nu het in verband met [kind 1] astma noodzakelijk is dat de woning is gebouwd van beton en de urgentieverklaring daar geen voorrang voor biedt. Hiervoor zou een medische urgentie nodig zijn maar [kind 1] astma wordt niet aangemerkt als handicap.
Het klopt dat zij geen baan heeft gezocht in [plaats A] omdat zij gedurende het huwelijk altijd de hoofdverzorger van de kinderen is geweest en nog steeds genoodzaakt is te allen tijde beschikbaar te zijn voor het geval [kind 1] een astma-aanval krijgt. De vrouw heeft namelijk geen netwerk in [plaats A] dat haar hierbij zou kunnen helpen waardoor zij niet flexibel genoeg is om een baan aan te nemen. In [plaats B] zou ze wel een baan kunnen aannemen doordat zij daar een sociaal vangnet heeft dat kan inspringen wanneer [kind 1] plotseling naar het ziekenhuis moet. Zij ontvangt daarom een bijstandsuitkering met vrijstelling van de sollicitatieplicht.
De kinderen kennen het netwerk van de vrouw in [plaats B] goed, zij hebben daar vriendjes en zijn gewend daar naartoe te reizen doordat zij al hun hele leven (bijna) ieder weekend naar [plaats B] gaan. De man heeft bovendien zelf ook familie in [plaats B] wonen. Ook is [plaats B] een kindvriendelijke leefomgeving en de lucht is er schoner dan in [plaats A] wat in het belang van [kind 1] astma is. De beweringen van de man dat de familie van de vrouw crimineel zou zijn en dat zij ruzie met hen zou hebben betwist de vrouw. Zij heeft slechts ruzie met één oom en zijn vrouw, maar zij ziet hen niet meer. De man heeft zelf wel ruzie met zijn familie, hier zijn zelfs rechtszaken over. Daarbij heeft de vrouw inmiddels uitzicht op een woning in [plaats B] doordat haar broer daar een woning heeft gekocht per 1 augustus 2019 waar zij vanaf eind augustus 2019 kan intrekken. Deze woning wordt thans opnieuw geïsoleerd door het plaatsen van nieuwe ramen en kozijnen zodat het een gezonde leefomgeving voor [kind 1] is. Ook zou de vrouw samen met haar moeder de huidige woning van haar moeder kunnen kopen.
De zorgregeling die zou gelden wanneer de vrouw naar [plaats B] verhuist, biedt de man voldoende compensatie. Hij ziet de kinderen dan zo vaak dat hij een betrokken vader zal blijven. Het is niet noodzakelijk dat hij betrokken wordt bij de dagelijkse dingen. Indien hij dat toch wenst staat de vrouw daarvoor open.
Het aanbod van de man een deel van de zorg voor de kinderen op zich te nemen zodat de vrouw in [plaats A] kan gaan werken is niet realistisch. Gedurende het huwelijk was de man al veel aan het werk en veel afwezig. Thans heeft hij nog steeds dezelfde baan en heeft hij vaak zijn ouders nodig om bij te springen om de zorgregeling te laten slagen. De vrouw is dan ook altijd de hoofdverzorger geweest waardoor de oplossing van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen dan maar bij hem te bepalen niet in het belang van de kinderen is. De stelling van de man dat gedurende het huwelijk [kind 1] vier dagen per week werd verzorgd door de ouders van de man klopt niet, [kind 1] ging altijd mee naar de winkel van de vrouw. Dat de vrouw nooit bij [kind 1] in het ziekenhuis aanwezig zou zijn, betwist zij. Wanneer zij niet bij [kind 1] in het ziekenhuis is, is zij thuis voor [kind 2] , aldus de vrouw.
5.5
De raad heeft in het raadsrapport van 9 juli 2019 en ter zitting in hoger beroep meegedeeld moeite te hebben met het formuleren van een richtinggevend advies ten aanzien van de vervangende toestemming verhuizing omdat zowel voor als tegen een verhuizing ten aanzien van de kinderen beschermende factoren en risicofactoren aanwezig zijn.
Zo denkt de raad dat een verhuizing te vroeg kan zijn omdat de communicatie tussen de ouders nog niet verbeterd is en het contact met de man door de verhuizing bemoeilijkt zal worden. De overdracht gaat thans goed doordat het via school gaat en de ouders elkaar daardoor niet treffen. Indien de kinderen verhuizen zal de overdracht makkelijker kunnen escaleren omdat het netwerk niet in staat is de overdrachtsmomenten te begeleiden. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat naarmate kinderen ouder worden en zij hun eigen vrijetijdsbesteding kunnen indelen de omgang met de ouder op afstand minder wordt. Ook is het de vraag in hoeverre de vrouw de man zal betrekken bij de kinderen omdat de hulpverlening nog geen positief resultaat heeft opgeleverd dat vertrouwen geeft in de communicatie. Daarbij kan de man de kinderen minder makkelijk ondersteunen wanneer zij zijn opgenomen in een ziekenhuis in [plaats B] .
Anderzijds zullen de kinderen zich na de verhuizing mede gezien hun leeftijd naar verwachting flexibel en makkelijk kunnen aanpassen. Ook zal de vrouw na de verhuizing een stabielere opvoeder zijn voor de kinderen omdat zij in [plaats B] beschikt over een netwerk en de vrouw thans de hoofdverzorger is bij wie de hoofdverblijfplaats is bepaald. De GI zal bovendien een oog in het zeil kunnen houden op de communicatie en de overdracht, aldus de raad.
5.6
De GI heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld zich ernstige zorgen te maken over de gezondheid van de kinderen als gevolg van de spanningen tussen de ouders. Zo zijn beide kinderen recent opgenomen in het ziekenhuis in verband met hun astma en laat [kind 1] probleemgedrag zien. De GI acht een verhuizing naar [plaats B] daarom thans niet in het belang van de kinderen gezien de grote afstand en de slechte communicatie tussen de ouders. De GI adviseert de ouders zich te gaan inzetten om parallel ouderschap tot stand te brengen en te laten slagen.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden afgezet tegen de situatie die voorlag ten tijde van de echtscheidingsbeschikking van 16 mei 2018. De vrouw heeft nog geen geschikte woonruimte gevonden in [plaats A] waardoor de onstabiele thuissituatie voor de vrouw en de kinderen inmiddels bijna twee jaren voortduurt. Daarbij is de verstandhouding tussen partijen onverminderd slecht en was er ten tijde van de bestreden beschikking sprake van dat de vrouw en de kinderen voor 1 mei 2019 de woning van de man dienden te verlaten. Door deze voortdurende onstabiliteit en onrust is er genoeg aanleiding de omstandigheden opnieuw te beoordelen.
5.8
Het hof stelt in zijn beoordeling voorop dat het belang van de man op het onverminderd voortzetten van de zorgregeling en het frequente contact tussen hem en de kinderen, ook gezien de jonge leeftijd van de kinderen, een zeer zwaarwegend belang is. Daartegenover staat het belang van de vrouw om naar [plaats B] te verhuizen, alwaar zij haar netwerk heeft en haar leven naar eigen inzicht kan inrichten. De belangen van de ouders doen overigens niet af aan het zwaarwegende belang van de kinderen om veilig op te groeien.
5.9
Partijen zijn blijkens de echtscheidingsbeschikking in ieder geval sinds 29 september 2017 feitelijk uit elkaar. Bij beschikking van 16 mei 2018 heeft de rechtbank de thans geldende zorgregeling vastgelegd, waarbij de man de kinderen de ene week van woensdag op donderdag en de andere week in het weekend van vrijdagmiddag tot maandagochtend ziet. Bij beschikking van 25 april 2019 heeft de rechtbank de onder punt 3.6 aangehaalde zorgregeling vastgelegd die ingaat vanaf het moment dat de vrouw met de kinderen naar [plaats B] is verhuisd. In deze zorgregeling ziet de man de kinderen drie van de vier weekenden van vrijdagmiddag tot maandagochtend. Niet kan worden gezegd dat de zorgregeling zoals die zal gelden vanaf het moment dat de vrouw en de kinderen naar [plaats B] zijn verhuisd, de man onvoldoende compensatie biedt in de frequentie van het contact tussen hem en de kinderen. Het hof is dan ook van oordeel dat de rol van de man als vader in het leven van de kinderen daarmee voldoende is gewaarborgd.
5.1
Voorts staat voor alle betrokkenen vast dat parallel ouderschap inmiddels de enige manier is om het ouderschap van partijen in te vullen. De kinderen zitten klem tussen de ouders door de zeer moeizame communicatie. De ouders zijn beiden debet hieraan, maar het hof heeft hierbij oog voor het feit dat de vrouw klem zit in [plaats A] , enerzijds door de oververhitte woningmarkt en de grote druk die de man op haar uitoefent zolang zij geen vervangende eigen woonruimte in [plaats A] heeft gevonden, en anderzijds door het ontbreken van een voldoende netwerk voor het uitvoeren van de zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen en (de wens tot) het verrichten van arbeid.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich tevergeefs voldoende heeft ingespannen om een (betaalbare) woning te vinden in [plaats A] . Daar tegenover staat dat de vrouw in [plaats B] over een woning zal beschikken. Bij de stukken van de zijde van de vrouw bevindt zich een koopovereenkomst op naam van haar broer van een gezinswoning in [plaats B] . De man heeft in dit kader nog een productie in het geding gebracht op grond waarvan hij stelt dat de woning niet kadastraal geregistreerd is op naam van de broer van de vrouw. Daarmee miskent de man echter dat levering volgens de overeenkomst en daarbij gevoegde stukken eerst was voorzien begin augustus 2019. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aangegeven dat haar broer dit huis thans aan het verbouwen is middels het plaatsen van nieuwe ramen en kozijnen, zodat deze woning binnenkort in een goede staat voor de vrouw beschikbaar is.
Het hof begrijpt dat de vrouw haar leven naar eigen inzicht wil gaan inrichten in [plaats B] . De vrouw kan daar ook aanspraak op maken, nu zij in het verleden daar woonde en zij haar netwerk in [plaats B] heeft. Zij is negen jaar geleden in het kader van het huwelijk met de man naar [plaats A] gekomen, maar zij zijn inmiddels reeds twee jaar feitelijk uit elkaar. De vrouw kan de hulp van haar netwerk bij de verzorging van de kinderen goed gebruiken, hetgeen temeer van belang is gezien de gezondheidsklachten van de kinderen. Daardoor zal de vrouw meer tijd krijgen om beschikbaar te zijn voor werk. Bovendien weegt zwaar mee dat de kinderen, gelet op hun jonge leeftijd, nog niet geworteld zijn in [plaats A] . De raad heeft in dit verband aangegeven dat de kinderen flexibel genoeg zijn om zich aan te passen aan een nieuwe woonomgeving.
5.11
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat, nu het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding reeds het gehele leven van de kinderen bij de vrouw ligt, en zij, zoals hiervoor is overwogen, klem zit in [plaats A] , de kinderen het meest gebaat zullen zijn bij een verhuizing naar [plaats B] . Het hof verwacht met de raad dat de vrouw daar een stabielere opvoeder zal zijn doordat zij daar over een eigen woning en een netwerk beschikt en niet langer onder de huidige druk – ook van de zijde van de man - zal staan. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.12
Door de afstand tussen [plaats A] en [plaats B] zal de betrokkenheid van de man wanneer de kinderen zijn opgenomen in het ziekenhuis door hun (zware) astma, worden bemoeilijkt. Het hof ziet hierin een rol weggelegd voor de ouders om te blijven werken aan hun houding jegens de ander en te blijven investeren in de toekomst die zij door de kinderen gezamenlijk hebben. De (plaatselijke) GI kan in het kader van de ondertoezichtstelling hierop toezien en de ouders hierbij helpen. Zo heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep toegezegd bereid te zijn de aangeraden emotieregulatie-therapie te volgen.
5.13
Het hof ziet gelet op het voren overwogene en naar aanleiding van de stellingen van partijen over het al dan niet criminele verleden van de familie van de ander, onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de veiligheid van de leefomgeving van de kinderen in [plaats B] . Het hof zal het verzoek van de man een raadsonderzoek daarnaar te gelasten, dan ook afwijzen.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.N. van de Beek en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 13 augustus 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
Het bovenstaande bevat de schriftelijk uitwerking van de reeds op 13 augustus 2019 uitgesproken beschikking en is op 27 augustus 2019 aldus vastgesteld en door de voorzitter ondertekend.