Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
de manis het volgende gebleken.
.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man had in hoger beroep verzocht om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te verlagen en om een terugbetalingsverplichting van de vrouw voor teveel betaalde alimentatie. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 5.015,- bruto per maand aan de vrouw moest betalen, met een verlaging naar € 4.668,- per maand per 1 mei 2019 en € 4.147,- per maand per 1 mei 2020. De man stelde dat de vrouw in staat moest worden geacht om zelf in haar levensonderhoud te voorzien en dat de alimentatie moest worden gelimiteerd of op nihil gesteld. Het hof oordeelde dat de man ontvankelijk was in zijn verzoeken en dat de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw aan alimentatie van € 3.272,61 netto per maand redelijk was. Het hof bepaalde dat de man de vrouw € 3.171,- bruto per maand moest betalen vanaf 30 juli 2018, € 2.947,- per maand vanaf 1 mei 2019 en € 2.463,- per maand vanaf 1 mei 2020. Tevens werd vastgesteld dat de vrouw een derde deel van de teveel betaalde partneralimentatie aan de man moest terugbetalen. Het hof wees het verzoek van de man tot limitering van de alimentatie af, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.