ECLI:NL:GHAMS:2019:2959

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
200.246.196/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake erfdienstbaarheid en voeging van partijen in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil over een erfdienstbaarheid en de voeging van partijen in een civiele procedure. De eisers, [eiser] en [eiseres], hebben een incident ingediend waarin zij verzoeken om als gevoegde partij aan de zijde van [appellant] te worden toegelaten in de appelprocedure tegen [geïntimeerde]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de erfdienstbaarheid ten gunste van [geïntimeerde] zich uitstrekt over de gehele lengte van de uitrit, maar dat er geen erfdienstbaarheid bestaat ten laste van [geïntimeerde] ten gunste van [eiser] of [appellant]. De eisers vorderen onder andere een verklaring voor recht over het gebruik van de verbindingsweg en de kosten van het incident. Het hof oordeelt dat de eisers voldoende belang hebben bij de voeging en staat deze toe. De vordering tot een verklaring voor recht wordt echter afgewezen, omdat deze in de hoofdzaak moet worden ingesteld. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor een memorie aan de zijde van [eiser].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.246.196/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/255727 / HA ZA 17-159
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 augustus 2019
inzake

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
eisers in het incident,
advocaat: mr. H.M.A. Nobel te Amsterdam,
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. T.A.M. van Oosterhout te Utrecht,
tegen

1.[geïntimeerde] ,

2.
[geïntimeerde],
beiden wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. B.J.M. Vernooij te Amsterdam,
Partijen worden hierna [eiser] , [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] zijn bij dagvaarding van 10 september 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 juni 2018, dat onder bovengenoemd zaak-/rolnummer is gewezen tussen [geïntimeerde] als eisers in conventie, verweerders in reconventie, en [appellant] en [eiser] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende eiswijziging, van [appellant] , met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, van [geïntimeerde] ;
- incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 en 218 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van [eiser] ;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, van [appellant] ;
- conclusie van antwoord in het incident, van [geïntimeerde]
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
[eiser] hebben incidenteel gevorderd (I) dat zij als gevoegde partij aan de zijde van [appellant] zullen worden toegelaten in de onderhavige appelprocedure tussen [appellant] als appellanten en [geïntimeerde] als geïntimeerden, (II) een verklaring voor recht dat de na te noemen erfdienstbaarheid uitsluitend betrekking heeft op particulier gebruik van het perceel van [geïntimeerde] en (III) [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het incident.
[geïntimeerde] hebben meegedeeld zich niet tegen het gevorderde onder (I) te verzetten maar geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde onder (II) en (III).

2.Beoordeling

In het incident
2.1
[geïntimeerde] en [appellant] zijn eigenaren van ieder een perceel grond met woning en opstallen gelegen aan - respectievelijk - het adres [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] . Ook [eiser] zijn eigenaar van een perceel grond gelegen aan de [straat] te [woonplaats] . Het perceel van [eiser] is, gezien vanaf de openbare weg de [straat] (hierna: de openbare weg), gelegen achter de percelen van [geïntimeerde] en [appellant] en loopt in een smalle strook tussen de percelen grond van [geïntimeerde] en [appellant] naar de [straat] . [eiser] gebruiken hun perceel als landbouwgrond. Op voormelde strook grond van [eiser] ligt een geasfalteerde weg. Die weg is in de jaren tachtig van de vorige eeuw verbreed en loopt nu deels over het perceel van [geïntimeerde] (verder: de verbindingsweg). Om de openbare weg te kunnen bereiken dienen [appellant] en [geïntimeerde] gebruik te maken van de verbindingsweg.
2.2
Ten laste van het perceel van [eiser] en ten gunste van de percelen van [geïntimeerde] en [appellant] is een erfdienstbaarheid gevestigd houdende een recht van weg “
om te komen van en te gaan naar de openbare weg, genaamd [straat] te [woonplaats] , over het lijdende erf[het perceel van [eiser] ; hof]
, via de bestaande uitrit.” Verder vermeldt de erfdienstbaarheid “
het onderhoud komt voor gezamenlijke rekening van de eigenaren van de heersende erven en de eigenaar van het lijdende erf, ieder voor één/derde gedeelte”en voorts
“over de onderhoudswerkzaamheden en daaraan verbonden kosten dient tevoren gezamenlijk overleg te worden gepleegd, alvorens tot onderhouds- of reparatiewerkzaamheden over te gaan.” Tenslotte vermeldt de erfdienstbaarheid dat het recht van weg zal eindigen “
zodra de eigenaren van de heersende erven[de erven van [geïntimeerde] en van [appellant] ; hof]
zich een andere uitweg naar de openbare weg zullen hebben verschaft.
2.3
Tussen partijen is een discussie ontstaan over het gebruik van de verbindingsweg en daarmee, kort gezegd, over de aard en omvang van de erfdienstbaarheid.
2.4
Bij het bestreden vonnis is in conventie op vordering van [geïntimeerde] (onder meer) voor recht verklaard (i) dat voormelde erfdienstbaarheid zich ten gunste van het perceel van [geïntimeerde] (evenals die ten gunste van het perceel van [appellant] ) uitstrekt over de gehele lengte van de uitrit, “dus tot ter hoogte van het begin van het grasland” en (ii) dat er geen erfdienstbaarheid bestaat ten laste van het perceel van [geïntimeerde] ten gunste van het perceel van [eiser] en/of van het perceel van [appellant] , in het bijzonder dat er geen erfdienstbaarheid bestaat, al of niet door verjaring ontstaan, ten gunste van het erf van [appellant] inhoudende het recht tot gebruik van de strook asfalt voor zover deze strook zich (mede) bevindt op het erf van [geïntimeerde] Ten aanzien van eerstgenoemde verklaring voor recht heeft de rechtbank, voor zover van belang en kort gezegd, nog overwogen dat de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze moet worden uitgeoefend, namelijk als uitweg in een particuliere setting. De erfdienstbaarheid ten laste van het perceel van [eiser] mag niet worden gebruikt voor commerciële doeleinden, bijvoorbeeld voor de vestiging van een Bed & Breakfast. De vorderingen in reconventie van [eiser] en [appellant] , die er onder meer toe strekten, kort gezegd, dat voor recht wordt verklaard dat er (wel) een erfdienstbaarheid ten laste van het perceel van [geïntimeerde] bestaat, zijn afgewezen en [eiser] en [appellant] zijn als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld. [appellant] zijn van dat vonnis, voor zover gewezen tussen hen en [geïntimeerde] , in hoger beroep gekomen en wensen toewijzing van hun vorderingen, zoals in appel gewijzigd. In incidenteel appel vorderen [geïntimeerde] dat het bestreden vonnis wordt gecorrigeerd of aangevuld in de zin dat commerciële activiteiten op het perceel van [geïntimeerde] en het gebruik van de verbindingsweg daarbij op zichzelf (het hof leest:) niet buiten de reikwijdte van de erfdienstbaarheid zouden vallen of een onrechtmatige verzwaring van de erfdienstbaarheid zouden inhouden.
2.5
[eiser] hebben voeging aan de zijde van [appellant] gevorderd op de grond, zakelijk, dat zij er belang bij hebben dat voormelde vordering van [geïntimeerde] in incidenteel appel niet wordt toegewezen. Volgens [eiser] is evident dat [geïntimeerde] deze procedure zijn gestart om hun plannen voor het starten van een “Bed & Breakfast” in een (deel van) hun woning te kunnen verwezenlijken. Indien die plannen doorgang vinden, zou dit ertoe leiden dat gasten veelvuldig gebruik zullen gaan maken van de verbindingsweg. Dit zou tot gevolg hebben dat [eiser] hun volle eigendom van de desbetreffende grond niet (meer) onbelemmerd kunnen benutten. Als gezegd, hebben [geïntimeerde] meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen de gevorderde voeging.
2.6
Het hof neemt bij de beoordeling van de onderhavige incidentele vordering op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt - kort gezegd - dat voor toewijzing van een vordering tot voeging moet blijken van een belang van de voegende partij bij de uitkomst van de procedure, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor (een door het recht toegekende of beschermde uitspraak van) haar kan hebben. Daarbij moet steeds de strekking van de voeging in aanmerking worden genomen, te weten de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde uitspraken.
2.7
Uit hetgeen [eiser] hebben aangevoerd is voldoende gebleken dat zij, in verband met nadelige gevolgen die een uitspraak in hoger beroep tussen [appellant] en [geïntimeerde] feitelijk of juridisch voor hen kan hebben, voldoende belang hebben bij voeging in de onderhavige procedure aan de zijde van [appellant] en [eiser] hebben beiden belang bij een verwerping van het incidentele appel van [geïntimeerde] en beogen in zoverre eenzelfde uitkomst van het geding. De vordering tot voeging zal dan ook worden toegewezen.
2.8
De vordering van [eiser] tot een verklaring voor recht als geformuleerd onder (II) is in het kader van het onderhavige, door hen opgeworpen, incident tot voeging niet toewijsbaar, reeds omdat een dergelijke vordering in de hoofdzaak moet worden ingesteld. Overigens hebben [eiser] niet (zelf) tegen het bestreden vonnis geappelleerd en zijn zij in de hoofdzaak daarom geen partij. Zij worden dat slechts als zich aan de zijde van [appellant] voegende partij maar kunnen dan geen eigen vordering instellen.
2.9
Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering tot voeging zal worden toegewezen en dat de vordering van [eiser] tot het geven van een verklaring voor recht als bovengenoemd zal worden afgewezen.
2.1
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
2.11
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor een memorie aan de zijde van [eiser]

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
staat [eiser] toe zich in de onderhavige procedure tussen [appellant] als appellanten en [geïntimeerde] als geïntimeerden te voegen aan de zijde van [appellant] ;
wijst het meer of anders gevorderde af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 10 september 2019 voor een memorie aan de zijde van [eiser] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2019.