ECLI:NL:GHAMS:2019:2943

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
23-000088-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van bijna 3 kilo cocaïne en opzet bij drugssmokkel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1958 en thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost, is beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 2.993,6 gram cocaïne op 14 oktober 2018 te Schiphol. De verdachte heeft verklaard dat zij de pakketten met cocaïne zelf op haar lichaam heeft geplakt voordat zij naar Nederland vloog. Het hof oordeelt dat deze handeling opzet impliceert, ongeacht de inschatting van het gewicht van de cocaïne door de verdachte. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, een straf die het hof in hoger beroep handhaaft. Het hof overweegt dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en dat de verdachte, ondanks haar persoonlijke omstandigheden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf verdient. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000088-19
datum uitspraak: 5 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-203272-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost, locatie Ter Peel, te Evertsoord.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.993,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om praktische redenen.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne. De verdachte heeft verklaard dat ze dacht dat ze ongeveer een kilogram cocaïne bij zich had. Ze ging ervanuit dat het gewicht grotendeels aan de verpakking te wijten was, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat zij de pakketten met cocaïne zelf op haar lichaam heeft geplakt, alvorens ermee naar Nederland te vliegen. Daarmee heeft zij opzettelijk die pakketten met cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Haar eigen inschatting van het gewicht van de cocaïne die in de pakketten zat, is niet doorslaggevend bij de vraag op welke hoeveelheid de verdachte opzet had. Nu de pakketten later 2.993,6 gram cocaïne bleken te bevatten, kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk die hoeveelheid heeft ingevoerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 14 oktober 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.993,6 gram cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Voorwaardelijk verzoek

De verdachte heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om de zaak aan te houden en het hof te laten voorlichten over de mogelijkheden voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel of een taakstraf en de tenuitvoerlegging daarvan in Curaçao, mocht het hof vinden dat die mogelijkheden nog onvoldoende duidelijk zijn. Het hof acht zich voldoende voorgelicht over de door de raadsman aangegeven mogelijkheden bij strafoplegging. Nu het hof de mogelijkheden voldoende duidelijk vindt, is aan de voorwaarde van het verzoek niet voldaan en kan dat verzoek verder onbesproken blijven.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft vanuit Curaçao opzettelijk bijna drie kilo cocaïne in Nederland ingevoerd door dit in pakketten op haar lichaam te plakken. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 juli 2019 is zij niet eerder in Nederland veroordeeld. Door de advocaat-generaal is een uittreksel uit de Justitiële Documentatie overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte op 13 april 2006 in Sint Maarten is veroordeeld voor een soortgelijk feit tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De verdachte en de raadsman hebben ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte veel (ernstige) medische en financiële problemen heeft. Het hof ziet daarin echter geen reden om af te wijken van de door de rechtbank opgelegde straf, die aansluit bij het LOVS-oriëntatiepunt voor in- en uitvoer van harddrugs. Cocaïne wordt in veel gevallen Nederland binnen gesmokkeld door mensen met financiële en andere persoonlijke problemen, maar is een dusdanig ernstig feit dat geen andere straf dan een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De justitiële voorgeschiedenis van de verdachte maakt bovendien dat zij een gewaarschuwd mens was en zich te meer had moeten realiseren dat drugssmokkel volstrekt onwenselijk en onacceptabel is. Onder deze omstandigheden kan niet worden volstaan met een kortere gevangenisstraf of een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. A.P.M. van Rijn en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 augustus 2019.
[…]