In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1958 en thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost, is beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 2.993,6 gram cocaïne op 14 oktober 2018 te Schiphol. De verdachte heeft verklaard dat zij de pakketten met cocaïne zelf op haar lichaam heeft geplakt voordat zij naar Nederland vloog. Het hof oordeelt dat deze handeling opzet impliceert, ongeacht de inschatting van het gewicht van de cocaïne door de verdachte. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, een straf die het hof in hoger beroep handhaaft. Het hof overweegt dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en dat de verdachte, ondanks haar persoonlijke omstandigheden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf verdient. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.