ECLI:NL:GHAMS:2019:2939

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
23-004464-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van benzine bij zelfbedieningspomp met taakstraf als sanctie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1976, had op 2 juli 2018 te Purmerend 40,11 liter 95 ongelode benzine getankt zonder te betalen. De verdachte stelde dat hij te goeder trouw was en van plan was later te betalen, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De verdachte had verschillende inconsistenties in zijn verklaringen en zijn gedrag tijdens en na het tanken sprak niet in zijn voordeel. Het hof concludeerde dat de verdachte zich de benzine wederrechtelijk had toegeëigend en sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde verduistering, maar achtte de diefstal wel bewezen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 15 uur, en het hof handhaafde deze straf. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de gestolen brandstof, toegewezen. Het hof legde de verdachte de verplichting op om het bedrag van € 67,34 te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004464-18
datum uitspraak: 10 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-147797-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juni 2019.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 2 juli 2018 te Purmerend, opzettelijk 40,11 liter 95 ongelode benzine, in elk geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke benzine verdachte bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan [adres 2], had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair:
hij op of omstreeks 2 juli 2018 te Purmerend, 40,11 liter 95 ongelode benzine, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] (vestiging [adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Het oogmerk van wederrechtelijke toe‑eigening ontbrak zowel voor als na het tanken. De verdachte had het plan om eerst te tanken, vervolgens de huurauto in te leveren en als hij het geld van borg van huurauto had gekregen, terug te gaan naar het tankstation en te betalen. Hij is echter vergeten te betalen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft getankt en is vervolgens weggereden, zonder te betalen.
Het hof acht de lezing van de verdachte die er kortgezegd op neerkomt dat hij te goeder trouw was en de benzine wilde betalen ongeloofwaardig nu zijn verschillende (overigens niet geheel consistente) verklaringen hierover in tegenspraak zijn met zijn gedrag tijdens en kort na het tanken.
Niet valt in te zien dat een persoon die te goeder trouw is en getankt heeft, zonder meer wegrijdt zonder te betalen en zonder zijn gestelde plan om later af te rekenen te bespreken met een medewerker van het tankstation. Ook kan in het gedrag van de verdachte na het tanken geen enkel concreet aanknopingspunt worden gevonden dat er op wijst dat de verdachte bij het tanken al van plan was te betalen.
Gelet op het voorgaande, bezien in het licht van de te bezigen bewijsmiddelen, gaat het hof er van uit dat de verdachte reeds bij het tanken niet van plan was te betalen en zich dus op dat moment de getankte benzine wederrechtelijk toe eigende.
Het hof verwerpt het verweer.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Nu de verdachte zich naar uiterlijke verschijningsvorm, zoals hiervoor overwogen, schuldig heeft gemaakt aan diefstal, zal het hof de verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde verduistering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Subsidiair:
hij op 2 juli 2018 te Purmerend 40,11 liter benzine, die toebehoorde aan [bedrijf], vestiging [adres 2], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 15 uur, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van benzine. Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk van gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen en bij de benadeelde financiële schade en overlast veroorzaakt.
Door de verdachte en de raadsman is, onderbouwd met stukken, naar voren gebracht dat de verdachte tracht zijn leven een positieve wending te geven. Hij heeft werk in loondienst gevonden en hulp gezocht voor zijn financiële problemen.
Hoewel het hof rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, kan niet, als bepleit door de raadsman, met een kortere taakstraf dan door de advocaat-generaal gevorderd, dan wel een deels voorwaardelijke (taak)straf worden volstaan. Daarbij is de ernst van het feit doorslaggevend.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 67,34 aan materiële schade, bestaande uit kosten van de door de verdachte gestolen brandstof. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Nu de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij door de verdediging niet zijn betwist zal de vordering worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals verzocht, vermeerderd worden met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 67,34 (zevenenzestig euro en vierendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 67,34 (zevenenzestig euro en vierendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. H.A. van Eijk en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juli 2019.
Mr. S.M.M. Bordenga is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]