ECLI:NL:GHAMS:2019:2910

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
23-003108-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van verdachte in drugszaken met onvoldoende bewijs van wetenschap en zeggenschap over verdovende middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2018. De verdachte, geboren in Colombia in 1979 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken door de rechtbank van enkele druggerelateerde aanklachten. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning waar hij verbleef. Tijdens een politie-inval op 3 maart 2017 werden in de woning cocaïne en hennepresten aangetroffen, evenals goederen die bestemd waren voor de verwerking van deze middelen. De verdediging stelde dat de verdachte niet wist van de aanwezigheid van deze middelen en dat deze zich niet binnen zijn machtssfeer bevonden. Het hof concludeerde dat, hoewel de verdachte enige betrokkenheid bij de verdovende middelen aannemelijk was, er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij wist dat deze middelen zich in de woning bevonden. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 4, en vernietigde het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003108-18
datum uitspraak: 23 juli 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-701375-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1979,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 113,78 gram cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 3 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1000 gram hennepresten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op of omstreeks 3 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of GHB, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen diverse goederen waaronder:
- ( ongeveer) 19, in elk geval een hoeveelheid, (papieren) filter(s) en/of
- een pipet en/of een reageerbuis en/of een koffiefilter en/of een maatbeker en/of een weegschaal en/of een kookpan en/of een of meerdere bak(ken) en/of
- een of meerdere fles(sen) (bevattende een op aceton gelijkende vloeistof) en/of
- een of meerdere fles(sen) (bevattende een op alcohol gelijkende vloeistof) en/of
- een of meerdere fles(sen) (bevattende een op methylethylaceton gelijkende vloeistof) en/of
- een of meerdere fles(sen) (bevattende een op ammoniak gelijkende vloeistof) en/of
- een of meerdere fles(sen) (bevattende een op wasbenzine gelijkende vloeistof) en/of
- een ontstopper en/of
- in totaal (ongeveer) 130,69 gram procaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende procaïne (versnijdingsmiddel) en/of
- in totaal (ongeveer) 130 gram levamisol, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende levamisol (versnijdingsmiddel) en/of
- in totaal (ongeveer) 35,01 gram fenacetine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende fenacetine (versnijdingsmiddel) en/of
- in totaal (ongeveer) 43,2 gram lidocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende lidocaïne (versnijdingsmiddel) en/of
- in totaal (ongeveer) 540 gram antipyrine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende antipyrine (versnijdingsmiddel)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank Amsterdam.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte conform het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal worden veroordeeld.

Vrijspraak

Inleiding
Vaststaat dat op 3 maart 2017 - naar aanleiding van een binnengekomen proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) - de woning aan de [adres] te Amsterdam is doorzocht en dat tijdens deze doorzoeking verdovende middelen zijn aangetroffen, alsmede goederen en middelen die zijn bestemd voor het bewerken/verkopen van verdovende middelen. Eén van de hoofdbewoners van deze woning was [naam 1]. De verdachte woonde op dat moment in ieder geval sinds een maand in deze woning en werd op het moment van de inval door de politie aldaar aangetroffen in de opbergruimte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat niet blijkt dat de verdachte wetenschap had van de in de woning aan de [adres] te Amsterdam aangetroffen cocaïne en hennepresten noch dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden (feiten 1 en 2) en dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte de vereiste kennis droeg van de vermeende aard en bestemming van de in de woonkamer aangetroffen middelen (feit 4).
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat ten tijde van de inval meerdere personen zich in de woning bevonden. De woning staat op naam van [naam 1] die – blijkens zijn eigen verklaring bij de politie – met zijn vrouw en kinderen gebruikmaakt van meerdere vertrekken van die woning waaronder ook de woonkamer. De verdachte verblijft met zijn gezin in één van de slaapkamers, terwijl er volgens [naam 1] ook geregeld andere mensen logeren in de woning.
Hoewel het gelet op de plekken waar de verdovende middelen in de woning zijn aangetroffen en het langere verblijf van de verdachte in die woning, aannemelijk is dat de verdachte enige betrokkenheid had bij de zich aldaar bevindende verdovende middelen, is dit niet met voldoende zekerheid komen vast te staan. De verdachte heeft – anders dan [naam 1] die reeds voor dit feit is veroordeeld – geen antecedenten op het terrein van drugsdelicten en wordt ook niet in de TCI-informatie genoemd. Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende overtuigend bewijs dat de verdachte wist dat zich in de woning verdovende middelen bevonden. Weliswaar lagen deze op verschillende plekken in de woning, niet vaststaat dat de verdachte deze middelen ook daadwerkelijk heeft gezien. De verklaring van [naam 2] legt onvoldoende gewicht in de schaal, immers is die verklaring te onbepaald, terwijl voorts deze persoon in de TCI-informatie wordt genoemd als zijnde de loopjongen van [naam 1] en dus een eigen belang heeft om belastend over de verdachte te verklaren.
Echter, ook al zou de verdachte hebben geweten dat zich in de woning verdovende middelen bevonden, dan is daarmee niet gezegd dat de verdachte daar enige zeggenschap over had en de verdovende middelen zich ook binnen diens machtssfeer bevonden. De enkele omstandigheid dat ook in de slaapkamer van de verdachte en zijn gezin cocaïne is aangetroffen, maakt dit niet anders nu deze cocaïne is aangetroffen in een schoenendoos onder het bed en meerdere mensen – onder wie [naam 1] – vrije toegang hadden tot deze (niet afgesloten) ruimte.
Op grond van al het voorgaande is er evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich aan het onder 4 tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt.
Het hof zal de verdachte daarom van het ten laste gelegde – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M. van der Nat, mr. C. Fetter en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2019.
Mr. C. Fetter en mr. M.J. Dubelaar zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]